Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (26)

Hij kwam Arent Corneliszoon tegen toen hij een week of wat later de trap naar de eerste verdieping van het stadhuis opliep. Arent was een van de leenmannen van de stad. Arent kwam de trap af en was duidelijk niet van plan voor hem opzij te gaan. Hij drukte zich tegen de leuning en groette hem. ‘Dag, Arent.’
‘Verduiveld, ben jij het? Nynkes broer! Ik heb gehoord dat mijn schrijfles zijn vruchten heeft afgeworpen, ze roemen je hier. Het is aardig werk, wat je aflevert. Meer niet. Blijf vooral goed oefenen en één ding: die smerige monniken kunnen er niks van. Daar leer je niks, vergeet het maar.’
Hij keek zijn vroegere leermeester aan, niet in staat om een goed antwoord te formuleren.
‘Hoe is het met je zus?’ vroeg Arent in één adem. ‘Getrouwd met zo’n Ouddorps varken, heb ik gehoord. Hoe haalt ze het in haar hoofd, maar goed, laat verder maar rusten.’ Zonder nog een woord te zeggen, liep Arent langs hem heen naar beneden. Hij keek hem na en liep toen langzaam verder de trap op, alsof Arent hem een pak op de rug had gelegd dat hij nu meesjouwde.
Die middag mocht hij voor het eerst zelf meeschrijven bij een vergadering van het stadsbestuur en na afloop was hem duidelijk dat drie onderwerpen de gemoederen van de bestuurders stevig bezighielden.
Ten eerste was er de moeilijke economische situatie in Goedereede. De muren waren steeds verder in verval en er was geen geld om ze te herstellen. Goede ambachtslieden vertrokken naar andere steden, de oogsten vielen regelmatig tegen, de haringvangst was moeilijk. Meer dan ooit besefte hij bij het horen hiervan hoe bevoorrecht zij waren met de ruime oogsten die Nynke en Job keer op keer binnenhaalden. Hun vee floreerde, hun akkers brachten meer dan voldoende op en veel van dit alles was naar zijn mening te danken aan Nynkes feilloze gevoel voor de natuur en bijzondere kennis van geneeskrachtige kruiden en groeibevorderende middelen.
Ten tweede was er buiten de veilige muren van Goedereede en aan de overkant van het Haringvliet en de Grevelingenarm een wereld die steeds onrustiger werd. De prediking van de Duitse monnik Maarten Luther had tallozen in zijn greep en zijn invloed breidde zich steeds verder uit. De heilige roomse kerk had er grote moeite mee om de nieuwe leer te beteugelen en dit begon nu ook politieke consequenties te krijgen. Ketterverbrandingen leken juist averechts te werken en zelfs sommige leden van de hogere adel hadden zich tot die nieuwe leer gewend.
Ten derde merkte hij dat het stadsbestuur niet eensgezind was en dat er een gespannen sfeer hing tijdens de vergaderingen. Hij kon niet goed aanwijzen waarom, maar dat er onder de oppervlakte iets van een persoonlijke strijd tussen verschillende stadsbestuurders woedde leek hem wel duidelijk. Het gaf hem een groot gevoel van voldoening dat hij nu zo dicht genaderd was tot het centrum van de macht. Toen hij die middag de hofstee naderde – Job had de boerderij uitgebreid met een groot voorhuis en een schuur, zodat het niet langer een huis was, maar met recht de naam ‘hofstee’ mocht dragen – en hij vol zat met verhalen om aan Nynke te vertellen, wachtte hem echter een verrassing. Nynke, hoogzwanger van haar tweede kind, hing binnen kreunend op de tafel. ‘Het is weer zover,’ bracht ze met moeite uit.
Hij dacht terug aan de vorige keer, drie jaar geleden nu, en nam een besluit. ‘Waar is Job?’
‘Hij zou hout gaan hakken in het bos,’ zuchtte ze.
Hij liep zonder wat te zeggen de deur uit en rende in de richting van het bos. ‘Job!’ riep hij. ‘Job! Nynke gaat een kind krijgen! Kom hier!’
Harder schreeuwde hij, zijn keel schor. Maar Job kwam niet, al was hij er verduiveld zeker van dat die hem wel moest horen. Hij had de wind in de rug, zijn stem moest wel tot aan de andere kant van het bos dragen. Hij besefte wat dit betekende en rende terug. De kleine Pieter van drie zette hij in zijn eigen bedstee en hij gaf hem het paardje waarmee hij zelf als kind zo vaak had gespeeld. Toen hielp hij Nynke in haar bedstee, haalde een pan water, hing die boven het vuur, gooide twee touwtjes en een mes erin en stookte het vuur op.
Nog voor de avond werd Marij geboren. Niet lang daarna stapte Job binnen, die hem met een schichtige blik in de ogen aankeek. Hij rechtte zijn rug en spuugde zijn zwager vol in het gezicht. ‘Gefeliciteerd met de geboorte van je dochter. Varken,’ spuugde hij erachteraan. Job keek weg, veegde zijn gezicht af en liep zonder een woord te zeggen naar Nynke.
Hij wilde er verder niets mee te maken hebben en liep naar buiten, waar het inmiddels duister was. ‘Vervloekt ben je, Job Verniel, dat je je wijf zo alleen laat,’ mompelde hij. ‘Vervloekt ben je.’

8

1558

Regen kletterde tegen de ruiten van de kamer van de secretaris en leidde zijn aandacht af van het schrijfwerk dat voor hem lag. Een harde noordenwind joeg de druppels schuin over het marktplein en hoewel midden op de dag, was het schemerig en brandden twee olielampen op de schrijftafel.