Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (23)

7

1553

Het was een koude winterdag. Hij reed de binnenplaats van het klooster op en liet zich van het paard glijden. Hij leidde de hengst aan de teugels de stal binnen, waar broeder Anselmus hem begroette en het paard van hem overnam. Hij wisselde een paar woorden met de broeder, terwijl hij zijn schrijfspullen uit de zadeltas haalde. ‘Wie rijdt er vandaag de dag op uw leeftijd op een eigen paard,' verzuchtte de monnik. ‘Het gaat jullie goed, God zegent hen buiten de poort meer dan hen die daarbinnen wonen.'
Hij haalde zijn schouders op, voelde een onverklaarbare weerstand in zijn binnenste tegen de woorden van de monnik. ‘Het is ook een kwestie van hard werken, broeder.'
‘Toch zegt de psalmist dat sommigen van de ochtend tot de avond zwoegen en slechts brood der smart eten, terwijl God anderen welvaart geeft als in de slaap.'
Hij wilde bijna zeggen dat er weinig geslapen werd op de hofstee van Nynke en Job, maar besefte dat hij daarmee wel erg Godonterende taal zou uitslaan en knikte instemmend. ‘Zo is het, lieve broeder. God is goed voor ons, geprezen zij zijn naam.’
Broeder Anselmus keek hem onderzoekend aan en voordat de monnik nog wat kon zeggen, groette hij hem en dankte hem voor de goede zorgen voor het paard. Hij kende na al die jaren de weg door het klooster op zijn duimpje en merkte dat hij hier een graag geziene gast was. Hij liep de stal uit, de binnenplaats over en dacht na over wat broeder Anselmus zei over de mensen binnen de poort. Goedereede ging inderdaad hard achteruit. Van een drukke handelsplaats en aanmeerhaven voor schepen die vanuit alle windrichtingen kwamen, een plaats met een grote eigen vissersvloot, was het nu een verstilde stad geworden waar de meeste mensen moeite hadden om in hun dagelijkse kost te voorzien. De vissersvloot was in de afgelopen tien jaar heel wat kleiner geworden en veel rijke inwoners waren verhuisd naar andere steden. Schiedam, Delft, Breda, Den Haag. Sommige huizen stonden leeg en van andere was duidelijk te zien dat ze gebrekkig onderhouden werden. De belangrijke functie die de haven van Goedereede ooit had gehad in het handelsverkeer, was helemaal overgenomen door de havens van Schiedam, Rotterdam en Antwerpen. Door de steeds dichtslibbende haven was het slechts voor de kleinere vissersschepen nog mogelijk om Goedereede als uitvalsbasis te gebruiken. Het contrast met hoe het hunzelf buiten de poort verging was inderdaad groot, want Nynkes kennis van planten en dieren zorgde ervoor dat hun oogsten goed waren en hun vee gezond, en dat er eten en drinken, kaas, vet en vlees in overvloed waren.
Ongemerkt was Nynke voor veel mensen een vraagbaak geworden, bedacht hij. Vaak genoeg kwam er bezoek. Mensen met een kreupele koe, een geit die geen melk meer wilde geven, een schaap dat last had van wormen. Of ze kwamen haar advies vragen voor het verbouwen van bepaalde gewassen. Hij verbaasde zich over de domheid van de mensen. Waarom luisterden ze niet beter naar de natuur en snoven ze niet dieper de geuren op die inzicht konden geven? Een groot deel van de kennis van Nynke had hij zich eigen gemaakt. Steeds meer was hij erachter gekomen dat dit vooral neerkwam op goed oog hebben voor alles wat groeit en leeft, en steeds op zoek blijven naar de onvermoede krachten van planten en kruiden.
Hij opende de zijdeur van het klooster en liep de lange gang in die langs de zijmuur naar achteren voerde. Hij wist dat een licht mengsel van vingerhoedskruid en bosbessen schapen van wormen kon afhelpen en dat kamilledampen een ontsteking in de keel en longen wegnamen, dat een aftreksel van rode zonnehoed veel ziekten kon genezen, dat valeriaanwortel rust gaf en dat verbena de duivel weerde. En daarnaast kende hij andere geheimen, duisterder dan de kruidenkennis waarvan hij wel vermoedde, maar nog steeds niet zeker wist of Nynke ze ook kende. Blijkbaar hadden deze gedachten een stille lach op zijn gezicht gebracht, want uit het schemerduister van de gang klonk de bekende stem van abt Lucas Cornelis. ‘Wat goed om te zien dat uw gedachten vrolijk zijn, mijn zoon. Welkom en God zij met u op deze koude dag.’
Hij maakte een kleine buiging. ‘Eerwaarde vader, dank u wel, moge God ook u nabij zijn. Het is een vreugde voor mij om onder uw dak te mogen komen, dat hebt u wellicht op mijn gezicht gezien.’
De abt schoot in een bulderende lach. ‘Mijn zoon, u bedient zich even vaardig van de leugen als van de pen, want ik las op uw gezicht iets anders dan vreugde over binnen deze muren te zijn. Maar goed, ik zie nu aan u dat ik hierover beter niet verder kan vragen. Wees gerust en zoek snel broeder Johannes op. Het is vooral zijn vreugde dat u hier bent, want nimmer is hij een betere schrijver tegengekomen dan u.’
Hij was blij dat de abt snel doorliep, want hij voelde altijd een vreemde dreiging uitgaan van deze rondborstige geestelijke, die soms dwars door hem heen leek te kijken. Aan het einde van de lange gang ging hij rechtsaf, de vleugel in waar de cellen van de broeders zich bevonden.