Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (22)

Maar hij bleef zich toch zeer bewust van dat huis daar, diep onder de nevelen aan de rand van het bos, want nu rook hij de geuren die daar opstegen, goede, aantrekkelijke geuren.
Net toen hij zich afvroeg of dat een teken was dat hij terug moest keren naar Nynke, merkte hij dat hij dáár stond, op de akker aan de rand van het bos, waarvan hij nu weer besefte dat het het duivelsbos werd genoemd. Maar toen hij in de richting van de vertrouwde plek onder de dennen wilde gaan lopen, walmde er zwart en brons en zwavelgeel uit het bos, dat hem de adem benam. Toch bleef hij staan, want nu zag hij duidelijk hoe een massief geurspoor zich uit het bos losmaakte en in de richting van de stad woei, dwars door de nevelen heen. Hij volgde het, razendsnel als een vliegende kraai, door de grijze mist, rakelings langs druipende takken, tot de zwarte muur opdook en de poort zich opende. Het spoor baande zich een weg door de stad tot het aankwam bij het marktplein, de hoge treden en de eikenhouten deur, die zich opende. Hij was er, binnen in het stadhuis. De nevelen weken en de toren stond weer vast op de aarde, binnen de muren van de stad. De geuren verdwenen en het zicht was helder en daar in de verte was het huis van Nynke. Zijn hart bonkte zwaar in zijn borstkas en hij merkte hoe hij bijna duizelig was van het inhouden van zijn adem, toen hij de betekenis van dit alles tot zich liet doordringen. De toegang tot het stadhuis loopt via het bos. Ik moet naar Nynke toe. Er klonk een krassend geluid dat hem deed opschrikken. Een zwarte kraai streek neer op het hekwerk, een meter of twee bij hem vandaan, en hij voelde hoe ijswater langs zijn rug liep. Veel tijd om hierover na te denken had hij niet, want achter hem ging het luik omhoog en de eerste stoker klom op het torenplateau. Hij draaide zich om en groette de stoker met een schorre stem.

Eenmaal beneden, weer terug bij zijn zus in het huisje binnen de stadsmuren, bedankte hij Neele voor de gastvrijheid en ging terug naar de hofstee aan de rand van het duivelsbos. Nynke noch Job vroegen waar hij de afgelopen nacht was geweest. Toen Nynke hem aankeek, besefte hij dat ze had geweten waar hij was. Hij wilde er niet over nadenken hoe dat kon, wat ze allemaal kon zien. Zwijgend borg hij zijn spullen op en liep weer naar buiten. Wind woei door zijn haar, boven hem opende zich een blauwe lucht, geel waren de boterbloemen, donker lag het bos aan de rand van de akker en de geur die rond het huis hing was roombotergeel. Hij nam het alles in zich op alsof hij jaren was weggeweest, nee, alsof hij het voor het allereerst van zijn leven zag. En die nieuwheid maakte het op de een of andere manier draaglijker dat Job hier nu woonde, maakte het gevoel van vervreemding en ontevredenheid minder. Maar toch bleef het alsof er diep vanbinnen iets was losgeschoten, iets was gaan rafelen. Zijn hand zocht in zijn zak naar het duiveltje. Het voelde koel aan in zijn hand.

De ochtend daarop vertrok Job naar Ouddorp om kaas, kool en melk te gaan verkopen op de markt. Nynke schommelde zuchtend door het huis, met een buik die zo te zien op barsten stond. Hij zag dat zelfs haar ruimste schort strak rond haar lijf gespannen stond. Toen hij naar buiten ging, vroeg ze hem waar hij naartoe ging. ‘Hoezo?’ vroeg hij. ‘Ik ben even in de schuur.’
‘Blijf een beetje in de buurt, wil je?’ vroeg ze hem.
Hij was verbaasd over haar verzoek, maar stemde toe.
In de schuur ruimde hij het gereedschap op dat Job altijd overal liet slingeren en veegde de vloer aan. Tevreden over zijn werk liep hij naar buiten, waar hij de bladeren van de bloemkool ging opbinden, zodat de kolen niet geel werden in de zon. Terwijl hij daarmee bezig was, hoorde hij haar stem: ‘Lenert!’
Ze stond tegen de deurpost geleund en wenkte hem. Hij liep naar het huis en zag hoe ze zelf al naar binnen wankelde. Toen hij, geschrokken, even later binnenkwam, hing ze op de rand van de bedstee. Ze wees naar een grote plas water voor de open haard, er lag een omgevallen emmer naast. ‘Kook… water… het kind,’ zei ze met horten en stoten.
‘Wat is er aan de hand, Nynke? Wat doe je?’ vroeg hij.
‘Het kind… komt,’ zei ze met een stem waarin pijn doorklonk. ‘Kook water. Blijf hier.’
Hij deed wat ze vroeg, vulde de ketel en stookte het vuur op. Onderwijl keek hij steeds opnieuw naar zijn zus, die nu op haar rug in de bedstee was gaan liggen. ‘Zorg voor twee touwtjes,’ zei ze. ‘En een scherp mes.’ Ze praatte nog steeds woord voor woord, met korte stiltes ertussendoor alsof ze voor elk woord opnieuw moed moest verzamelen. Ze maakte puffende geluiden, hield haar dikke buik met twee handen vast. Hij zag hoe haar buik samenkrampte, hoorde haar kreunen, holde naar de voorraadkast, wist touw te vinden, pakte een scherp mes uit de keuken.
‘Kookt het water al?’ vroeg ze. Hij knikte. ‘Ja, het kookt.’ ‘Gooi de touwtjes en het mes erin. Zorg dat je ze eruit kunt halen. Pollepel.’
Hij begreep haar en gooide de touwtjes en het mes in het kokende water, al begreep hij niet waarom.
‘Was je handen, met papaver en bier,’ zei ze. Hij deed het, tot ze blonken.
Ze kreunde opnieuw. ‘Kom hier,’ zei ze.
Hij kwam naar de bedstee, ze trok haar rok omhoog. Geschrokken zag hij haar naaktheid, een donkere spleet opende zich, waaruit vocht liep, een ronde bol naar buiten begon te puilen, steeds verder en verder, en bloed stroomde. Hij gehoorzaamde haar bevelen, greep de bol, trok op haar bevel, zag dat het een hoofdje was en onverwacht snel glibberde er nu een klein mensje uit Nynke naar buiten. Ze zuchtte diep, zei dat hij het mes moest pakken en de touwtjes. Hij viste het mes uit het kokende water, met de touwtjes ging dat moeilijker, maar het lukte. ‘Schiet op!’ hoorde hij achter zich. Het kind begon te huilen. Hij brandde bijna zijn handen aan het mes, maar op de tafel koelde het snel af. ‘De touwtjes,’ zei ze. Nu zag hij hoe het kind nog aan haar vastzat met een dikke, gedraaide, rode slang. Op haar aanwijzingen bond hij de twee touwtjes strak om die slang, vlak bij elkaar. ‘Strakker! Goed zo.’
Daarna sneed hij de slang door, precies tussen de touwtjes. Het kind krijste, het moest wel pijn doen, dacht hij, maar Nynke was tevreden, hield het kindje tegen zich aan en beval hem doeken te halen.
Hij rende al en verwenste die vervloekte Job, die zijn vrouw alleen liet op een middag als deze.
Aan het einde van die dag, toen Job inmiddels weer thuis was en blijkbaar dolgelukkig met zijn pasgeboren zoon – Pieter was zijn naam – vervloekte hij hem opnieuw. Het leek of hij de geur van bloed in zijn neus nooit meer zou kwijtraken en op de een of andere manier voelde hij weinig blijdschap over de komst van zijn neefje.