Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (21)

Pas toen hij de wanhoop over zijn gedrag in de ogen van zijn zus zag, was hij tevreden en bond hij in, zonder ook maar de bedoeling te hebben om daarmee haar lot te verlichten. Want hij diende er vooral zijn eigen doel mee, en in deze periode van betrekkelijke rust vroeg hij haar alles over de kruiden die ze gebruikte. Hij leerde boze geesten te weren met verbena en knoflook, wijsheid te verkrijgen uit sint-janskruid, bloeden te stelpen met de lange gele bladeren uit het duin. Zij droeg gretig haar kennis aan hem over, blij dat hij weer inschikkelijk was.
Hij leerde vooral de machten van de natuur steeds meer te gebruiken, ook al voelde hij hoe hij soms rakelings langs de hel scheerde. Keer op keer moest hij de biechtstoel bezoeken en nam hij zich voor om ermee te stoppen. Toch pakte hij steeds opnieuw het duiveltje uit de bedstee en trok zich terug in de beschermende cocon van de wind in de dennentakken. Toen Jobs aardappeloogst mislukte, gaf hem dat een zwart soort voldoening, omdat dit precies was wat hij hem tijdens een van zijn stille momenten onder de dennen had toegewenst. De angst voor zichzelf, die hij eerder had gehad, begon ook langzaam te slijten, maar de kille woede bleef als een slijklaag op de bodem van zijn hart liggen.
Toen Nynke zwanger raakte van haar eerste kind, werd het hem bijna te veel. Hij zei geen woord, maar op een ochtend waarop zowel Nynke met haar dikke buik als Job weg waren, pakte hij zijn schrijfspullen in en alle andere dingen die hij belangrijk vond. Hij nam het paard en vertrok naar Goedereede, om een paar dagen bij Neele te blijven.
Nynke had na het beƫindigen van de schrijflessen van Arent voor hem geregeld dat hij schrijfles kon krijgen in het klooster. De eerste keren was hij daar met grote tegenzin naartoe gegaan, maar gaandeweg had hij een goede band opgebouwd met broeder Johannes, de secretaris van het klooster, en na enige tijd wilde hij zijn wekelijkse lessen daar voor geen goud meer missen. Hij sliep een nacht bij Neele, in een kleine bedstee boven op de smalle zolder, maar diep in hem knaagde een grote ontevredenheid. Die ging dieper dan het feit dat Job hem een vreemde in zijn eigen huis had gemaakt.
Hij moest de aard van die ontevredenheid peilen, er vat op krijgen.

Met moeite klom hij de laatste treden omhoog, zette zijn schouder onder het luik en stapte boven op het torenplateau. Een half warme avondwind streek over hem heen. Hij moest voor zichzelf duidelijk krijgen wat hij moest doen. Het kwam hem goed van pas dat hij weleens wat schrijfwerk had gedaan voor de torenwachter. Als tegenprestatie kreeg hij altijd toegang tot de toren.
Met langzame stappen liep hij naar het gesmede hekwerk dat het torenplateau omringde. In het midden op de vuurplaats smeulden de kolen van het vuur dat straks door de torenwachter zou worden aangestoken voor de nacht. Onder hem lag de stad Goedereede, bijna volmaakt rond en omsloten door hoge muren en wallen, de huizen verdrongen zich als kuikens onder de schaduw van de toren. Hij liet zijn ogen langzaam over de stad glijden, die hecht en onneembaar onder hem lag, en zijn gedachten gingen naar een kleine honderd jaar geleden, toen de vrouwen van Goedereede een aanval van 25 schepen van Jan van Naaldwijk en Bredero hadden afgeslagen. Ja, een stad met zo'n verdedigingsmuur als Goedereede kon zelfs door vrouwen verdedigd worden, al was het wel een geweldig staaltje geweest van die vrouwen, die de woeste aanvallers hadden afgeslagen met pek en vuur. Hij draaide zich om en zijn gedachten buitelden naar beneden, eerst steil langs de muur van de toren, dan dwarrelend langs het leien dak van de grote kerk, schuin naar beneden tot in de smalle Kerkstraat, rollend over de stenen tot midden op het marktplein, met een bocht naar rechts, de hoge stenen trap op tot de grote eikenhouten deur van het stadhuis. In gedachten was hij al honderd keer daar binnengetreden, vaak genoeg had hij de ramen bestudeerd en beelden opgeroepen van de ruimtes daarachter: de hoge vergaderzaal met de houten lambrisering waar ook recht werd gesproken en de kleinere kamers waarin de baljuw, de stadsschrijver en de schepenen en leenmannen hun werkplek hadden of vaak vergaderden. De laatste tijd hield het hem vaak bezig waarom hij er zo diep van overtuigd was dat hij daar ooit een plaats zou hebben, en of het wel gerechtvaardigd was om dit te denken.
Met grote moeite bracht hij zichzelf terug naar boven op de toren, want straks zouden de stokers komen en het vuur laten oplaaien en dan zou hij niet meer rustig zijn gedachten kunnen houden bij de vraag die hem bezighield. Hij draaide zich om en richtte zijn aandacht ver buiten de muren, op dat kleine huis daar, aan de rand van het donkere bos, het huis van Nynke. Hij greep het houten duiveltje dat in zijn zak zat stevig vast en hij vroeg zich af wat hij moest doen, of hij moest terugkeren naar Nynke of niet, of hij zich moest schikken in het juk van de altijd aanwezige Job, of toch misschien daar weg moest. Maar vooral vroeg hij zich af wat hij het beste kon doen om zijn belangrijke positie in het stadhuis te kunnen innemen. Hij voelde hoe het duiveltje heet was in zijn hand en hoe de wereld onder zijn voeten wegzonk en verdween in de nevelen die de toren nu omspoelden.