Meditatie: God Die helpt in nood!

Aan het strand van het meer van Galilea wacht een grote schare op de terugkeer van het schip waarop ook de Heere Jezus aan boord is. Dat schip is de vorige avond het meer opgegaan en in de vroege morgen is de Heere met de Zijnen aan de overzijde aan land gegaan. Daar heeft Hij een bezetene verlost uit de macht van een legioen van dui­velen. De bevolking daar reageerde echter op dat wonder met het verzoek of Jezus hun land maar wilde verlaten. Het behoud van deze medemens had hen teveel gekost. Men ziet de Heere liever gaan. Aan de overzijde ziet de schare uit naar Zijn komst. Er is onge­rustheid na de storm van die nacht. Het schip zal toch niet vergaan zijn?

Te midden van die wachtende schare bevindt zich ook Jaïrus, een overste van de synago­ge. Op hem vestigt het evangelie onze aan­dacht. Hier is een mens die waarlijk om Jezus verlegen is. Wat een verschil met die Gardarenen, die met Jezus verlegen waren, geen raad met Hem wisten. Maar ook wat een verschil met de schare. Zij zijn immers ook niet persoonlijk om de Heere verlegen. De schare en Jaïrus, zij wachten samen op Jezus en toch is er zo'n groot verschil.

U wacht wellicht ook op Jezus. Vandaar dat u deze meditatie leest. Maar hoe wacht u? Hebt u Hem werkelijk persoonlijk nodig?
Bedenkt het wel, dat de Heere diegenen die Hem zien, die Zijn tekenen zien, die Zijn woorden horen en lezen en die toch niet om Hem verlegen zijn of worden, verwijt, dat zij zich niet tot Hem bekeren.
Val Hem dan te voet, zoals Jaïrus dat deed. "Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten." Ja, maar in het leven van Jaïrus was nood en hij had de Helper nodig.
Maar is dat dan in uw leven niet zo? Verke­ren wij niet geestelijk en soms ook lichame­lijk in grote nood en hebben we in die nood niet Jezus Christus als onze Redder nodig? Wij zijn kinderen des doods.

Iemand zegt: "Ja, maar als ik nu die nood niet voel, als het geen nood voor mij is, wat moet ik dan?"
Val Hem dan te voet met die nood, dat u blind bent. Hij opent immers de ogen der blinden.
Jaïrus komt met zijn nood tot Christus. Hij heeft de Heere Jezus wellicht ook horen spre­ken in de synagoge van Kapernaüm.
En nu zijn enig kind stervende is, neemt hij zijn toevlucht tot de Heere Jezus. En wat vraagt Jaïrus dan voor zijn kind?
Ongetwijfeld is het zijn begeerte geweest dat de Heere zijn kind bij het leven zou behou­den. Maar dat is niet het enige. Hij vraagt om meer dan alleen om genezing van het lichaam. Het woord dat Jaïrus gebruikt, vin­den we terug in de Naam Redder. Hetzelfde woord dat de Heere gebruikt om het doel van Zijn komst en Zijn werk aan te geven, gebruikt ook Jaïrus in zijn bede. Hij bidt om redding en behoud. Bidden wij ook zo om het behoud, om de redding die wij persoon­lijk nodig hebben?

Jaïrus schaamt zich niet om bij Jezus neer te knielen en Hem zeer te bidden. Lopen wij ook de Heere aan als een waterstroom? En de Heere hoort. Dat mag Jaïrus ervaren. "'k Riep God niet vrucht'loos aan, Hij wou mij niet versmaân, in al mijn tegenheden."

Maar Jaïrus is er nog niet. Hij moet eerst toe­zien hoe een twaalf jaar zieke vrouw voorgaat, terwijl hij moet wachten. Daar hebt u misschien ook wel eens moeite mee. De Heere Iaat zich dan wel niet onbetuigd in uw leven, maar toch is het alsof Hij u Iaat wach­ten, terwijl Hij anderen in ruimte stelt. Intus­sen: houd moed, schep moed uit het behoud van anderen. U bent niet aan een verkeerd adres.

Maar het wordt intussen nog moeilijker voor Jaïrus. Tijdens het oponthoud onderweg, bereikt hem het bericht van het sterven van zijn dochtertje. De knechten zeggen: "Wat valt u de Meester nog moeilijk, het is nu toch te Iaat."
Waarom nu deze weg, vragen wij dan. Wel, daarom, opdat de Heere zou betonen dat voor Hem mogelijk is, wat bij de mensen onmo­gelijk is. Wij zijn van nature geestelijk dood in de zonden en de misdaden. Onmogelijk is het dat de mens van zichzelf uit voor God zou leven. Maar wat van ons uit nu onmogelijk is, dat is door Christus mogelijk geworden. Als wij voor onze onmogelijkheid staan, gaat de Heere dat betonen. Zo zegt de Heere tot Jaï­rus, die op het bericht dreigt te bezwijken in smart en rouw: vrees niet, geloof alleen.

De Heere houdt Jaïrus vast, opdat Jaïrus Jezus zou vasthouden.
Nee, niet aflaten, zoals de knechten adviseren, alsof je met het aanhouden in het gebed de Heere Jezus zou vermoeien.

Nee, we vermoeien de Heere met onze zon­den, met ons niet naar Hem vragen. Maar de Heere heeft een welbehagen in en Hij betoont ook Zijn welbehagen aan allen die nederig naar Hem vragen, Hem vrezen en Zijn hulp verbeiden (blijven verwachten) en door Zijn hand zich laten leiden, die, hoe het ook moog' tegenlopen, gestadig op Zijn goedheid hopen. Zie maar hoe de Heere Zich nu haast zonder Zich te laten ophouden door de schare of door de rouwklagers in het huis, om te hel­pen.

U zegt: helpen in een sterfhuis? Wat valt daar nog te doen?
Ja, toch, hier en nu zal Hij helpen. De Levens vorst is machtig over de dood en Hij vat het meisje bij de hand en wekt haar op.
Een geweldig wonder, bedoeld om ons oog te richten op Hem, Die ook heden machtig is. Geestelijk blinde mensen wil Hij opwekken door Zijn Woord en Geest, tot een nieuw leven.
Val Hem dan maar lastig met de bede om behoud.

En waar Hij dan komt, daar klinkt nog Zijn machtswoord:

Kunû: Sta op!

En dan mag ik weten: de dood is geen dood meer, maar slapend wachten op de morgen waarop de stem van Christus zal klinken over de graven: Kunû: Sta op! God Die helpt in nood! Bent u met Hem ver­legen of bent u om Hem verlegen?

Deze meditatie stond eerder in Eilanden-Nieuws van 28 september 2001.