Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (18)

Ze zag hem, maar op haar gezicht lag geen blijde herkenning, integendeel. Ze draaide hem de rug toe en verdween weer. Alle geuren vloeiden weer door elkaar en het ruisen van de dennen overheerste weer. De gloeiende ader in zijn arm was afgekoeld en hij opende zijn ogen. De betekenis van dit alles drong tot hem door, langzaam als de priemende punt van een rapier recht in zijn hart, die niet alleen zijn hart doorboorde, maar ook alle adem uit zijn lijf drukte. En als hij geen adem kreeg zou hij stikken. Hij strompelde overeind en brak wild tussen de takken door naar buiten, rende door het loofhout, het bos weer uit en bleef hijgend staan aan de rand van hun akker. Het inzicht had zijn diepste angsten blootgelegd, maar tegelijkertijd was het zo zeker dat er geen twijfel mogelijk was: Nynke ging hem verlaten. Hij wist niet hoe, maar het ging zeker gebeuren. Hij zou alleen achterblijven, eenzaam. Nu onderscheid, betekenis en inzicht hem hadden geopenbaard wat er ging gebeuren, ontketende dat iets wat heel diep in zijn binnenste besloten lag. Het kroop omhoog door de schachten en holen in zijn binnenste, steeds dichter naar de oppervlakte: een vastberadenheid en ontstellende woede dat niets, maar dan ook niets en niemand, ook Nynke niet, hem zou afhouden van het doel dat hij zich gesteld had. Hij zou ooit het stadhuis binnengaan en daar zou hij een belangrijk man zijn. Al moest hij de duivel zelf daarvoor klein krijgen.
Nynke was weg en haar paard ook, zag hij na een snelle blik in de stal. Ook miste hij twee kazen. Weer naar Ouddorp zeker. Hij pijnigde zijn hersens over wat ze daar toch aan het doen was, maar kon het niet bedenken. Het zou er ongetwijfeld mee te maken hebben dat ze hem zou verlaten. Misschien kwam ze nooit terug. Nog niet eerder had hij zich zo eenzaam gevoeld, alleen in het huis, alleen op de akker, alleen in de schuur. Overal waar hij kwam, onrustig heen en weer lopend, was hij alleen.

Na een tijdje ging hij aan tafel zitten in het stille huis. Na een paar tellen stond hij weer op en liep naar de voorraadkast. Hij vond een stuk oude, zout gerijpte kaas en wat appels, die hij pakte, en ging weer aan tafel zitten. Opnieuw stond hij op en vond in de keukenkast nog een dikke plak roggebrood. Ook dat nam hij mee, evenals een mes uit de bak die op het aanrecht stond. Hij sneed dikke plakken kaas af. De kaas was al zo oud dat hij brokkelde en hij stopte er wat van in zijn mond. Met de rest belegde hij het roggebrood. Hij nam een grote hap, stond weer op en pakte een mok die hij vulde met bier uit het vat in de voorraadkast. Staande bij de kast dronk hij met grote teugen de mok leeg, waarna hij hem opnieuw vulde. Hij liep terug naar de tafel en at de rest van het roggebrood en een appel op. Hij keek naar het grote mes, waarmee hij de kaas gesneden had. Lange tijd zat hij daar, starend naar het mes. Toen stond hij op en liep naar buiten, om het huis heen naar de akker. Hij zocht even en vond al snel wat hij zocht. Halverwege de akker liep de dikke kip. In de schuur haalde hij een handje koren uit het ronde vat, dat met een stevig houten deksel was afgesloten, en liep terug naar de akker. De kip zat nog op hetzelfde plekje. Hij maakte een piepend geluid met zijn lippen en trok zo de aandacht van het dier. Daarna hield hij zijn open handpalm met de graankorreltjes uitgestrekt. De kip keek ernaar, eerst met haar ene oog, aan de ene kant van haar kop, toen met haar andere oog. De lel onder haar snavel zwabberde even na toen zij haar kop draaide en met beide ogen naar het graan keek. Voorzichtig, met langzame stapjes kwam het beest op hem af, één poot omhoog, waarvan de tenen zich in een boogje naar elkaar toe krulden, één poot op de grond, de tenen gespreid. Stapje voor stapje. Hij zag hoe de poot zich weer krulde. De kip zette de laatste twee stappen, keek met beide oogjes naar het graan en wilde het met haar scherpe snavel van zijn hand pikken. Razendsnel greep hij met zijn andere hand het dier bij haar nek. De kip had geen tijd om te reageren, zelfs niet om een geluid te maken, want met alle kracht die hij had kneep hij de kippenkeel dicht. Hij draaide de spartelende kip rond tot het krakte en kraakte en het beest als een dood gewicht in zijn handen hing.
‘Tóch wil ik kip,’ mompelde hij, terwijl hij daar een tijdje met de kip stond, midden op de akker. Toen liep hij terug naar de schuur, dacht even na, liep over de akker naar het bos en net achter de bosrand ging hij de kip plukken. Daarna sneed hij haar open en ontdeed haar van de ingewanden. Terug in de keuken zocht hij een lange metalen spies en wist deze met moeite door het kippenlijf te spietsen. Hij hing de spies aan de haken die daarvoor boven het vuur waren aangebracht. Daarop porde hij het altijd smeulende kolenvuur op en gooide er wat houtblokken bij. Al snel laaiden de vlammen op. Niet veel later begon de kip die heerlijke, lichtbruine kleur te krijgen. Hij draaide hem langzaam om, zag hoe de klein haartjes op de kale kip verschroeiden, hoe het vel droop van het vet, hoe het bloed dat uit de holte van de ingewanden sijpelde zwart opdroogde en snoof de prachtige, goudgele geur diep op. ‘Toch wil ik kip,’ mompelde hij opnieuw.

Hij zat daar nog steeds toen achter hem de deur openging en Nynke binnenstapte. Hij had haar paard niet eens gehoord. Met een ruk draaide hij zich om.