Dijkgraaf Jan Bonjer (Archieffoto).
Dijkgraaf Jan Bonjer (Archieffoto).

Ja, we zijn nog veilig achter onze dijken…

Jan Bonjer gaf maandag 11 april een lezing over de lessen van de Sint-Elisabethsvloed in Middelharnis. De lezing was georganiseerd door het Streekmuseum Goeree-Overflakkee en het waterschap waarvan Bonjer dijkgraaf is.

“Realiseren we in wat voor land we leven? Wij zijn gaan denken dat we ons land kunnen maken. Onze maakbaarheid is zelfs een exportproduct. Maar wat is de oorsprong van ons land? In het regeerakkoord staat dat we het water en de bodem moeten volgen en sturend laten zijn in de ruimtelijke ordening. Maar een paar pagina’s verder staat dat 90 procent van de miljoen te bouwen woningen komen in de laagste delen van Nederland.”

Omgaan met onzekerheid

Volgens Bonjer is dat nogal tegenstrijdig en moeten we snel overschakelen op een denkmodel dat uitgaat van het omarmen van onze oorsprong. “Dat Nederlanders het land maken, dat is niet vol te houden. We gaan overlast ervaren en niet alles is op te lossen. We moeten leren omgaan met onzekerheid.”

De dijkgraaf noemde 2021 als keerpunt door de overstroming in Limburg, het IPCC-rapport en het klimaatsignaal van het KNMI, dat een zeespiegelstijging van 1,20 meter aankondigt voor het eind van deze eeuw.

Solidariteit

Uit de Sint-Elisabethsvloed zijn lessen te leren, aldus Bonjer. Naast dat we het water en de bodem moeten omarmen en laten sturen, zijn dat waarden als solidariteit en ‘wat bestuurders doen’.

Op de bekende panelen van de overstroming in 1421 is te zien dat mensen een veilig heenkomen zoeken. Er is een grote mate van zelfredzaamheid en men helpt elkaar. “Dat zijn wij hier en daar een beetje kwijtgeraakt. We denken: als er een probleem is, lossen de instanties het wel op. Maar het waterschap, de gemeente en andere instanties zijn geen duizenddingendoekjes, we zullen zelf ook aan de bak moeten. De vraag is of wij er voor elkaar zijn als het water komt. De Sint-Elisabethsvloed toont ons solidariteit.”

Geen garanties

De derde les is dat bestuurders de waterveiligheid niet moeten verwaarlozen. De overstroming in 1421 was deels te wijten aan slecht dijkonderhoud. De bestuurders hielden zich meer bezig met elkaar te bestrijden: de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Na de Tweede Wereldoorlog lag de prioriteit bij de wederopbouw, de voedselproductie en de bouw van woningen, waardoor op 1 februari 1953 de dijken niet op orde waren.

Voordat de dijkgraaf de lessen van de Sint-Elisabethsvloed noemde en zijn doorkijkje naar de toekomst gaf, had beleidsadviseur Henri van der Meijden van het waterschap al antwoord gegeven op de vraag of we nog ‘waterveilig’ zijn. “Het antwoord is ja. We zijn nog veilig, maar het gaat niet vanzelf. We moeten goed nadenken over de toekomst: er ligt een enorme opgave voor waterkerend Nederland. We moeten ook rekening houden met onzekerheid. Absolute veiligheid is er niet. Wij kunnen geen garanties geven.”

Overflakkee, 1421

Tijdens de Sint-Elisabethsvloed (18 en 19 november 1421) bestond Overflakkee nog niet. Wel was de polder Dirksland bedijkt in 1415. Vijf jaar later volgde de inpoldering van Herkingen. Die polder kwam in 1421, na één jaar dus, weer onder water te staan. Dirksland bleef droog.

Buitenzijde linkervleugel van een altaarstuk met de Sint Elisabethsvloed, op de achtergrond Dordrecht. Te zien in het Rijksmuseum (Foto: Frans Pegt).