Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (17)

5

1547

‘Ik wil graag kip eten, Nynke. Slachten we er een?' vroeg hij, terwijl hij samen met haar aan het werk was in de moestuin.
Ze schudde kort haar hoofd. ‘Een gezonde kip slachten we niet. Zolang ze eieren geven heb je meer aan een levende dan aan een geroosterde.'
‘Ach kom. We hebben genoeg kippen,' wierp hij tegen.
Ze schudde opnieuw haar hoofd en werkte zwijgend door.
‘Ik wil toch graag kip,' mompelde hij, onhoorbaar voor haar. Hij rukte een peen zo wild uit de grond dat deze brak. Ze keek even op, liet haar ogen op hem rusten. Hij zuchtte, trok de volgende peen er voorzichtiger uit. Ze werkten nog een tijdje door. Hij inhaleerde de ochtendlucht diep en bespeurde iets roodachtigs, met sporen van donkerbruin. En terwijl hij daar zat, wist hij van het ene op het andere moment dat er deze dag iets onheilspellends zou gebeuren. Hij stelde vast dat hem dat al veel vaker was overkomen. Eigenlijk sinds de dood van Maria, nu twee jaar geleden. Hij stond op, legde de penen in de gevlochten mand en pakte deze op. Zwijgend liep hij naar de schuur. Een dikke kip fladderde weg voor zijn voeten. Hij waste de penen in de houten teil die naast de schuur stond en legde ze daarna binnen op de tafel. Daar lagen ook verschillende kruiden. Hij herkende ze allemaal. Wilde winde, bilzekruid, papaver, kamille. En hij wist de werking ervan. Het ene hielp tegen koorts, het andere tegen winderigheid, een volgend tegen verstopping. Nynkes kennis was onuitputtelijk. Maar meer dan ooit besefte hij dat kennis soms rechtstreeks toegankelijk was. Dat je dingen gewoon kon weten, rechtstreeks in je hart, zonder middelen, kruiden of rituelen. Zo wist hij dat deze dag geen goede dag zou worden.
Hij liep naar de deur, bleef er even staan en keek naar zijn zus, die op haar knieën zat in de tuin, en naar de dikke kip, die vandaag op de een of andere manier telkens weer in zijn blikveld liep. ‘En toch wil ik kip,’ mompelde hij opnieuw.
Hij dacht even na en nam toen een besluit. Hij moest weten uit welke hoek de dreiging zou komen. Hij zou weer doen wat hij al vaker had gedaan na die vreselijke dag toen Maria stierf. Hij liep naar zijn bedstee en pakte het houtsnijduiveltje. Toen hij terugkwam was Nynke niet meer in de moestuin. Ze zou wel in de schuur zijn. Dat kwam hem goed uit, hij liep snel de moestuin door, de akker over, het bos in. Toen hij uit het zicht was, ging hij langzamer lopen.
Hij kon de weg ernaartoe inmiddels dromen, zo vaak was hij er geweest. Hij liep tot aan de grote open plek met de oude eik. Vanaf die open plek koos hij een smalle doorgang aan de noordkant. Hij wrong zich tussen twee dennen en kwam in een smalle doorgang. Daar stuitte hij op een groepje bij elkaar staande, zwartnaaldige dennen. Op handen en voeten kroop hij onder de takken door. Midden tussen de dennen was een ondiepe zandkuil, met een dak van zwarte naaldentakken. Zijn eigen plek, onvindbaar voor anderen. Hij liet zich in de kuil glijden en ging op zijn rug in de kom liggen. Het was bijna volslagen duister onder de takken. De wind ruiste zacht door de naalden, de wereld was ver weg. Hij sloot zijn ogen en voelde hoe hij op de aarde lag, hoe zijn lichaam zwaarder en in de kuil gedrukt werd. Hij lag een tijd lang onbeweeglijk, de armen half gespreid, de benen onder in de kuil, zijn hoofd op de rand.
Dat er onheil naderde werd steeds zekerder. Hij probeerde te vatten waarom hij dit wist, of het iets te maken had met wat Nynke had gezegd of gedaan, maar hij kon het niet grijpen. Toch was het wel iets geweest in haar blik, haar toon, of misschien in wat ze juist niet zei. Ze had hem alleen gelaten, een paar dagen geleden, om iets in Ouddorp te gaan doen met een zak met vier prachtige kazen. Het was geen marktdag geweest en hij had gevraagd of ze er een koper voor had. Ze had hem niet eens geantwoord, alleen gezegd dat ze tegen het einde van de middag weer thuis zou zijn.
Hij voelde in zijn broekzak, greep het duiveltje stevig vast en deed zijn uiterste best om te doorgronden wat er aan de hand was. Het geruis van de naalden leek te veranderen in statig gezang, de wind neuriede. Met gesloten ogen voelde hij hoe de aarde langzaam vervaagde, doorzichtig werd, hoe Nynke en de boerderij in nevelen werden gehuld en hoe tegelijkertijd door die nevel de geuren juist duidelijker werden. Mooie geuren, zachtgeel en lichtblauw en zachtgroen en violet en lichtroze, maar ook slechte geuren, bruinzwart en modderkleur en zwavelgeel en bronskleurig.
Het geruis en de geuren mengden zich, en hij voelde hoe zijn gedachten zich begonnen te ordenen, hoe er onderscheid kwam tussen de verschillende geuren en hoe daardoor duidelijk werd wat ze betekenden. Dat inzicht rijpte langzaam in zijn hart en zou verklaren waar zijn onrust vandaan kwam. Het duiveltje gloeide in zijn hand alsof er een brandende draad als een slagader door zijn arm liep, van zijn hand naar zijn hart. De wind ruiste en de donkerbruine geur die hij die ochtend geroken had, werd sterker. Hij zag het spoor van die geur voor zich, als een donkerbruine draad door de nevel. Hij volgde de draad, stap voor stap, en daar dook Nynke op uit de nevel.