Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (13)

Daarna legde ze haar mes neer en liep naar de deur. Ze keek vanuit de deuropening een tijdje naar de omgeving.
‘Wat doe je?' vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd, zei verder niets en bleef staan kijken. Even later sloot ze de deur met een zucht en ging ze verder met de stoofpot.
Hij stond op en liep naar de voorraadkast. Hij pakte het laatste stuk worst en rook eraan. Aan tafel sneed hij eerst de kleine droge punt eraf en daarna sneed hij dikke plakken, waarmee hij een stuk roggebrood belegde.
Toen hij zijn mond opendeed om een grote hap te nemen, voelde hij de beurse spieren in zijn nek schrijnen. Hij bedacht opnieuw dat het een wonder was dat hij niets ernstigs aan de val had overgehouden. Het kruisje was zijn redding geweest, de boze macht had hem uiteindelijk toch niets kunnen doen dankzij die bescherming.
Hij spoelde het roggebrood weg met een grote nap melk. Daarna sneed hij nog een dikke plak van een grote, zelfgemaakte kaas. ‘Deze ligt allang zeker, Nynke? Hij is lekker.'
Nynke reageerde niet, roerde in gedachten in de pan. Na een tijdje keek ze op, haar hoofd een beetje schuin alsof ze ergens naar luisterde. Twee tellen later hoorde hij hoefgetrappel.
Nynke pakte een doek en hing de hete pan twee haken hoger aan de ketting, zodat hij wel warm bleef, maar niet meer de volle hitte kreeg. Ze streek een lok haar achter haar oor en liep naar de deur. Buiten stopte het hoefgetrappel pal voor hun huis.
Hij stond op en liep achter haar aan. Nog voor ze bij de deur waren, werd deze van buiten opengerukt en stapte Aart, de man van Maria Jacobsdochter, naar binnen.
Aarts gezicht was vertrokken van woede en Lenert zag hoe er speeksel uit zijn mond vloog toen de man sprak. Hij deed een paar stappen achteruit en ging achter Nynke staan. Aart deed hem denken aan een schriele haan, onder zijn kin hing los vel en zijn smalle mond opende zich als een snavel. Het viel hem nu op dat Aart dezelfde grijzige kleur had als Maria en toen Aart de deur achter zich sloot, woei een spoortje van een bijna zwarte geur hem tegemoet. Hij deed een stap achteruit.
‘Je hebt mijn vrouw vervloekt, vuil wijf dat je bent! Ze is doodziek, ik wil dat je haar zegent! Ze zal sterven door jouw verwensing, Nynke Dimmendochter!' brulde Aart haar recht in het gezicht.
Nynke bleef staan waar ze stond, maar hij zag hoe de spieren in haar nek zich spanden. Haar stem was hees. ‘Ga weg met je beschuldigingen, Aart. Ik heb niets met de ziekte van je vrouw te maken. Bid tot God en de heilige maagd, rijd naar de priester of biecht de zonden van je zwarte hart op, maar val ons hier niet lastig.'
‘Ze heeft zware buikkrampen, vanaf het moment dat ze van jou terugkwam, vuile dief dat je bent. Ik werk me bijna dood om in leven te blijven en jij steelt de witte kolen van ons land. Maar ik beveel je om nu mee te gaan, Nynke. Zegen mijn vrouw, neem je verwensingen en vervloekingen terug. Anders zal ze zeker sterven.'
‘Sterven zal ze ooit, zoals wij allen, maar niet door mijn vervloeking, Aart,’ zei Nynke zacht.
Hij hield zijn adem in.
‘Zeg dat niet!’ riep Aart. ‘Zeg niet dat ze zal sterven! Zeg dat ze zal leven, zeg dat ze beter zal worden, zeg dat de duivel haar niet zal krijgen!’
Hij stapte naar voren en wilde Nynke vastpakken, maar deinsde toen achteruit. Lenert begreep waarom toen hij het scherpe mes in Nynkes hand zag.
‘De deur uit,’ zei Nynke met een zachte, hese stem. ‘Nu. En kom nooit meer terug. Nooit meer.’
Aart staarde haar aan en keek toen naar het mes. ‘Ik vermoord je als Maria iets overkomt.’
Nynke zei dat zij, wat er ook met Maria gebeuren zou, daar niets mee te maken had en dat hij haar nooit meer moest beschuldigen. Als om haar woorden te onderstrepen stapte ze naar voren en hief het mes.
Aart sloeg een kruis en liep achteruit terug naar de deur. Zodra hij buiten was, smeet Nynke de deur achter hem dicht. Toen ze zich omdraaide zag hij dat ze snel ademde, haar gezicht hoogrood. Ze keek hem aan, maar zei niets, zuchtte even diep en liep terug naar de tafel, waar ze verderging met het snijden van de peen. Om haar heen voelde hij, net als toen Maria er was, haar sterke uitstraling. Hij bleef staan, maar kon de stilte en de dreiging niet langer verdragen. Zonder iets te zeggen ging hij de deur uit. In de verte hoorde hij het wegstervende geluid van paardenhoeven. Hij wist niet dat Aart een paard had, bedacht hij nu.
Het land was schoon geblazen door de frisse wind. Hij liep naar de schuur. Hij pakte in gedachten een van de kazen die netjes opgestapeld lagen te wachten om naar de markt gebracht te worden en snuffelde aan de mooie geur. Hij legde de kaas terug en liep langs het stuk grond waarop kool en andere groentes stonden, naar het bos. Bij de bosrand bleef hij staan, omkijkend naar het huis. Een tijd lang stond hij daar.
Toen begon hij weer te lopen, als op bevel. Of het een aandrang was om ergens van weg te lopen of juist om ergens naar toe te gaan, hij wist het niet, maar zonder daar verder over na te denken liep hij in de richting van het huisje van Aart en Maria.