Vervolg verhaal – Nynke - Leendert van Wezel (10)

Toen hij een mooie dikke tak opraapte, viel zijn oog op een afdruk in het zachte mos.
Duidelijk was een paardenhoef te zien. Maar hier kon een paard helemaal niet lopen! Dit kreupelbos was veel te dicht. Toen zag hij hoe er meer hoefafdrukken stonden, maar het waren geen paardenstappen. Een zwarte walm dampte eruit omhoog, hij voelde zijn maag samenkrampen en het zuur in zijn keel komen. Hij liet het hout vallen en rende terug naar de bosrand.
Nynke kwam net uit de kaasschuur en keek hem verbaasd aan. ‘Wat is er aan de hand, Lenert?'
‘Afdrukken van paardenpoten, daar in het bos,' hijgde hij. ‘De duivel is daar geweest.'
Het bloed trok weg uit haar gezicht. Ze pakte hem bij de hand. ‘Waar heb je dat gezien? Breng me erheen.'
‘Ik durf niet.’
‘In de naam van Jezus Christus zijn we veilig. Heilige maagd, bescherm ons. We zijn veilig. Laat zien.'
’Met bonzend hart liep hij terug, voor zijn zus uit. Niet veel later zag hij de stapel hout liggen die hij had laten vallen. ‘Daar,’ fluisterde hij.
Maar hoe ze ook zochten, er waren geen paardensporen meer te vinden in het zachte mos. Toch luchtte hem dat niet op en hij zag aan Nynke dat zij er ook niet door was gerustgesteld.
Die avond was Nynke stil en teruggetrokken. Ze antwoordde afwezig op zijn vragen en zat soms lange tijd voor zich uit te staren in de vlammen van de haard. Hij nam haar onopvallend op en voelde hoe haar onrust ook naar zijn eigen hart oversloeg. Wat betekende dit alles? Hij ging leren schrijven, maar hij had ook een aanval van de duivel meegemaakt. Hij zuchtte diep, stond op, ging weer zitten. Buiten stond het duister dicht om het huis.
De volgende dag kwam Maria Jacobsdochter aan bij de boerderij. Maria woonde verderop met haar man en twee kinderen. Ze zagen ze eigenlijk nooit, of het moest zijn dat ze kwamen klagen of zeuren over dit of dat. Nynke zuchtte toen ze Maria zag komen en mompelde iets wat hij niet kon verstaan, maar haar toon zei hem genoeg.
Maria begon direct tegen Nynke uit te varen en maakte haar uit voor dief en rover. ‘Je hebt witte kool van mijn veld gestolen!’ riep ze met haar schelle hoge stem.
Maria was een magere, ietwat kromme vrouw met een ongezonde grijze kleur op haar verweerde gezicht. Het deed hem denken aan de kleur van de lemen vloer of nattig zand. Haar mond met de dunne lippen en gele tanden verspreidde een bruinzwarte lucht die hem misselijk maakte, iedere keer als ze dichtbij kwam. Dit keer bleef ze gelukkig op een afstand en hij bleef op zijn beurt schuin achter Nynke staan.
Hij zag hoe Nynkes nekspieren spanden, toen ze met rustige stem zei dat ze nooit van haar leven aan de witte kool van Maria was geweest en dat die nog te slecht was om varkens mee te voeren.
Maria gilde dat ze loog en dat Aart, haar man, het zelf gezien had. Daarop gaf Nynke opnieuw rustig antwoord dat Aart dat nooit had gezien omdat het niet was gebeurd. En het was iedereen bekend dat Aart in staat was een koe een poot af te liegen, voegde ze er zachtjes aan toe, zodat alleen hij het hoorde.
Maria wachtte niet eens tot Nynke was uitgesproken, maar begon stampvoetend te tieren dat ze haar kool terug moest hebben en dat ze anders zouden doodgaan van de honger. Hoe durfde Nynke een ander het voedsel uit de mond te stelen terwijl ze zelf dikke plakken spek op zolder had liggen en de schuur vol lag met kaas en…
Hij voelde in een oogwenk hoe de stemming veranderde. Het was of een koude windvlaag in zijn nek blies en Nynke plotseling groter werd, toen ze met een resoluut gebaar haar hand uitstrekte en Maria met haar vinger wegstuurde, terug naar haar eigen bedoening. ‘Ga weg, Maria!’ klonk haar stem. Hij deed een stap naar achteren door het gezag dat eruit sprak. Nynke zette twee stappen in de richting van de tafel en pakte een grote rodekool, die daar lag voor het eten van vandaag of morgen. Die gooide ze met een boog naar Maria. ‘Voed hier je gezin mee, als het je daar om te doen is. Maar ga nu weg.’ Opnieuw wees ze Maria de deur, met gestrekte arm en priemende vinger.
Even leek de vinger te gloeien als een kooltje uit de oven, maar toen zag hij dat Maria ook iets moest voelen van het gezag dat Nynke uitstraalde. Want ze wankelde een paar stappen terug, de kool tegen haar hart gedrukt, hapte naar adem en haar schetterige stem stokte.
‘En ik zeg je nogmaals dat ik niet aan je kool ben geweest,’ zei Nynke.
Maria sloeg een kruis en zei schor dat haar man nooit loog.
Nynke zuchtte. ‘Wegwezen!’ zei ze. ‘Je hebt eten, val ons nu alsjeblieft niet verder lastig.’
‘Je bent een duivel,’ zei Maria zacht maar hoorbaar, toen ze zich snel omdraaide en wegliep over het smalle pad. En vlak voordat ze tussen het kreupelhout verdween zei ze het nog een keer, harder en duidelijk hoorbaar nu: ‘Je bent een duivel, Nynke Dimmendochter.’
Nynke haalde zwaar adem. Ze opende haar mond, maar bedacht zich blijkbaar, en fluisterde toen iets wat hij niet kon verstaan. Ze keek Maria na.