Vervolg verhaal – Nynke - Leendert van Wezel (8)

Hoelang hij geslapen had, wist hij niet. Het duurde even voordat hij besefte waar hij was. Hij was ergens van wakker geschrokken, maar wist niet waarvan. Hij wilde overeind komen, toen hij beweging zag aan de bosrand verderop. Hij hield zijn adem in en zag dat Nynke voorzichtig de open plek op liep, met langzame, bijna eerbiedige passen. Hij bewoog zich niet. Nynke hield haar blik strak gericht op de kruin van de boom en het leek wel of ze in zichzelf praatte. Er scheerde iets laag over de grond. Een zwarte kraai streek neer op het gras, niet ver van Nynke. Ze lette er niet op, liep langzaam door tot vlak bij de boom en breidde haar armen wijd uit naar de lucht. Ze praatte nog steeds voor zich uit, maar wat ze zei kon hij niet verstaan. Hij drukte zich dieper weg tussen de wortels. Hij durfde bijna niet te ademen en was bang dat hij zou stikken als ze daar nog langer zou blijven staan. Juist toen draaide ze zich langzaam om, liep terug het bos in en verdween tussen de takken.
Hij stond snel op, zijn rug deed pijn van het lange zitten. Hij wilde achter Nynke aan lopen, toen hij zich bewust werd van een verandering in de lucht. Er was geen geluid meer, niet de minste ritseling, het hele bos stond stil om hem heen. Het licht leek weggeveegd te worden, zo snel werd het nu donker, van licht naar donkerblauw, tot bijna zwart. Uit de grond steeg nu ook een zwarte geur op. Hij begon te rennen, wurmde zich tussen de takken door in de richting van het huis, maar de bomen hielden hem vast, wilden niet dat hij wegging. Hij schreeuwde het uit, riep hard om Nynke, worstelde verder, bleef Nynkes naam roepen tot een ontzettende flits en een geweldige donderslag het bos leken te splijten. Hij gilde het uit, liet zich voorover op de grond vallen, krabbelde snel weer overeind, rende verder. Weer rolde de donder en door het bos kwam een ratelend geluid snel dichterbij. Hij wist zeker dat het de duivel was die hem kwam halen om hem in een helleput te trekken. Hij gilde opnieuw, zijn hand zocht het kruisje onder zijn kleren. ‘In de naam van…’ begon hij, maar hij struikelde over een tak, viel voorover, probeerde nu Nynkes naam te roepen, boven het geruis en geratel uit. Een stevige hand pakte hem bij zijn schouder. Hij was verlamd van schrik, kon zich niet bewegen en voelde hoe de inhoud van zijn blaas een warme plek in zijn broek verspreidde. Zijn hand klemde nog steeds om het kruisje.
‘Lenert!’
Met een ruk keek hij op, recht in Nynkes gezicht. Hij klemde zich aan zijn zus vast. Ze hielp hem overeind en samen renden ze verder. Het bos liet hen nu wel gaan en niet veel later bereikten ze de bosrand. Het onweer raasde over hen heen, maar Nynke leek niet bang. Ze renden het laatste open stuk tussen het bos en het huis over en waren toen binnen, eindelijk. Neele stond bij de tafel en zei niets, maar op haar gezicht was grote opluchting te zien. Zwijgend hielp ze hem uit zijn kletsnatte plunje en wreef hem droog met een doek. Ze gaf hem droge kleren en een warme kom melk. Praten was haast onmogelijk, de regen ratelde tegen de houten wanden en de donder dreunde onafgebroken. Nynke was op haar knieën gevallen en lag te bidden tot God, Jezus Christus en de heilige maagd. Toen Neele hem de melk had gegeven ging ook zij bidden.
Hij pakte de nap, zijn tanden klapperden tegen de rand. Snel dronk hij de warme, romige melk op. Hij had net op het randje van de hel gebalanceerd en was er bijna overheen gevallen. Op het laatste moment was hij gered, bij de afgrond vandaan. Want hij voelde wel aan: dit was geen gewoon noodweer. Dit was het werk van de duivel. Maar waarom? Om hem bang te maken? En wat had Nynke met dit alles te maken? Waarom kwam die zwarte kraai naar haar toe? Wat deed ze daar, bij de oude boom in het bos? Kwam ze daar vaker? Maar haar kruisje had hem wel gered, daarvan was hij zeker. Hoe bang hij ook was, zonder dat kruisje was hij nu door de duivel gegrepen. Opnieuw klemde hij het vast in zijn hand.
Maar toch ging de gedachte dat ze hem ook zo makkelijk alleen zou kunnen laten, net als Neele die zomaar wegging voor een man, niet uit zijn hoofd. En ze had ook om hem gelachen.
Wat hij gedronken had was geen melk , het was een kom vol eenzaamheid die zich nu langzaam door zijn lijf verspreidde.
Boven hen ratelde de donder.

3

1545

Hij was bezig de mest uit de koeienstal weg te scheppen toen hij door de houten wand een vreemde stem hoorde. Een mannenstem. Niet dat er nooit mannen op de boerderij kwamen. Genoeg zelfs. Maar nieuwsgierig als hij was liep hij naar de deur en luisterde aan de kier. Hij herkende de stem, de man was hier eerder geweest. Een lange man met een mooi verzorgde baard, een belangrijke man uit de stad, hij deed iets bij het stadsbestuur.
Hij hoorde hoe Nynke vroeg of hij een nap bier wilde. De man stemde toe met een zware stem.
‘Ik heb nog nagedacht over je vraag of ik de jongen wil leren schrijven,' zei de man na een tijdje.