Vervolg verhaal – Nynke - Leendert van Wezel (4)

Want de hoge toren keek op hen neer als een voorname reus, een koning midden tussen zijn volgelingen. Hij kon zijn ogen er niet van losmaken, hield met één hand de kar vast en liet zich meevoeren. Het was alsof hij daar hing, heel hoog boven de stad, aan die puntige uitsteeksels op de hoeken van de toren; alsof hij steeds hoger klom, omhoog langs de gemetselde bogen tot aan de bovenste rand; alsof hij echt helemaal boven op de toren stapte en zijn hoofd bijna de hemel raakte. Maar zijn gedachten stokten en zijn hoofd werd even helemaal leeg. Want daar eindeloos hoog boven op de toren stond werkelijk iemand, die als vanuit de hemel naar beneden keek. Hij wilde vragen wie dat was, maar zijn zussen zetten juist de kar neer en hij moest helpen. Hij trok zijn ogen met grote moeite los van die man daar op de toren. Zijn zussen waren hier zeker heel bekend, want bijna iedereen groette hen of sprak hen aan. Een man kwam naar hen toe en deed heel vriendelijk. Zijn zussen lachten veel. Toen zag de man hem tegen de kar staan, gaf hem een klopje op zijn hoofd en zei dat hij groot geworden was omdat hij al zo goed kon helpen.
Hij keek de man aan, maar zei niks. Nynke zei: ‘Maak mijn broertje niet aan het schrikken, Jacob. Hij is voor het eerst in de stad. Lenert is zijn naam, dat was je toch niet vergeten? Help liever even de melkemmers van de kar tillen. Dat is voor jou makkelijker dan voor ons.'
De man deed wat hem gevraagd werd en zette de emmers op de plek die Nynke aanwees. Hij zag hoe sterk de man was, want hij wist hoe zwaar die emmers waren. Maar terwijl de man met een emmer langsliep, walmde er zo'n puur blauwe geur in zijn neus dat hij snel achteruit schoof.
Neele bedankte de man en zei dat hij wel zo sterk als een paard moest zijn. Op die woorden schoot Nynke in de lach. Neele keek haar even verbaasd aan, maar begon toen ook te lachen. De man vond dat blijkbaar niet plezierig, want hij vroeg een beetje kortaf waarom ze zo vrolijk waren.
Nynke schudde haar hoofd en zei dat ze het die ochtend over paarden hadden met hun broertje. De man kwam naar hem toe, zakte door zijn knieën en vroeg wat zijn zussen bedoelden met die paardenpraat. Hij keek de man opnieuw aan. De doordringende blauwe geur hing zwaar tussen hen in. De man zag er toch wel vriendelijk uit en met zijn grote mantel en mooie hoed leek hij heel belangrijk. Hij wist nu hoe sterk de man was, maar die blauwe geur was onaangenaam. Zou dit soms de heer van de stad zijn? Of nee, dat was vast die man op de toren. Maar deze man zag er wel erg belangrijk uit, zo iemand moest hij wel antwoord geven.
‘Ze slapen met een paard,' zei hij zacht en met tegenzin. Hij keek snel naar Nynke en vroeg zich af of hij dit wel mocht zeggen. Zou ze nu boos op hem zijn? Nynke en Neele gierden het weer uit. De man stond snel op, liep een beetje rood aan en had opeens haast om weg te komen. Hij mompelde iets onduidelijks, probeerde nog een lachend gezicht te trekken, maar dat mislukte en hij keek zelfs een beetje bang.
Hij draaide zich om. ‘Nou, goede handel gewenst.' ‘Dankjewel, Jacob,’ zeiden Nynke en Neele tegelijk. Ze grinnikten nog even na. Toen gaf Nynke hem de opdracht de kleine kaasjes netjes op een doek te leggen en erbij te gaan zitten. Als iemand een kaasje wilde kopen, moest hij Nynke of Neele roepen.
Het werd steeds drukker op de markt. Er kwamen twee schepen de haven in. Ze pasten precies tussen de twee torens door die aan het begin van de haven stonden en gleden langzaam verder tot ze de kant raakten. Mannen met dikke touwen bonden de schepen aan palen vast. Maar hij keek alweer tussen de torens door naar de zee, die helemaal doorliep tot aan de lucht. Hij vroeg zich af of je ook over zee bij de hemel kon komen. En dat deed hem weer denken aan de man op de toren. Maar de toren was hoog en leeg, en de man was verdwenen.
Er kwamen mensen bij de koopwaar kijken en snel riep hij Nynke. Nog voor de zon op zijn hoogste punt stond, was er veel verkocht of geruild. In de kar lagen twee kippenbouten en vier grote roggebroden. Ook had Nynke twee grote kazen geruild voor een zak suiker. Steeds kwamen er mannen en vrouwen een praatje maken met zijn zussen, hij zat stil en keek en luisterde. Toen zag hij een vrouw die wel vaker bij hen thuis kwam, Eeuwit heette ze. Hij sprong op en rende haar tegemoet. Ze begroette hem hartelijk, zei dat hij gegroeid was, omdat hij groot genoeg was om mee naar de markt te gaan.
Hij luisterde naar de gesprekken, die af en toe onderbroken werden door de verkoop van een kaas of wat melk. Omdat Nynke, Neele en Eeuwit nu toch bij de kazen stonden ging hij wat achteruit zitten, met zijn rug tegen de kar. Nu leek hij alles pas echt goed te zien. De geur van de stad was minder grijs dan hij had gedacht, het was meer tussen paars en zelfs zwart in, maar ook een beetje bruin en dat gaf hem een onrustig gevoel. Hij lette op de mensen die over de markt liepen. Mannen met lange mantels en mooie hoeden, en ook mannen met eenvoudige ruwe kleren en een pet. Voor sommigen ging iedereen aan de kant, dat waren de belangrijke heren, zoals die ene man met die zwarte baard daar. Die groette niemand, maar alle andere mensen maakten voor hem wel een buiging of een diepe knik met hun hoofd en gaven hem een vriendelijke glimlach.