Met haast

Ze blijven ons altijd weer boeien die herders uit Efratha’s velden, die trouw de wacht houden bij hun schapen. Er zijn vele Kerstliederen over hen gemaakt en evenzovele speculaties doen de ronde. Eigenlijk weten we nooit goed raad met de herders in de Kerstnacht. Hoewel zij de aller eersten waren, die het grote nieuws uit de hemel vernamen, weten we toch weinig over hen. In ons oog horen die ruwe natuurmensen nauwelijks bij het tere gebeuren in de kribbe. Maar God, de Heere geeft de herders in die aller gedenkwaardigste nacht toch een ereplaats. Maria, de moeder des Heeren, zong het al: ,,Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken en nederigen heeft Hij verhoogd". Misschien zijn juist deze herders van Maria's zang het Kerstvoorbeeld bij uitstek.

Eén ding valt van die herders in het oog: Ze leggen een plotselinge haast aan de dag. En dat was anders niet hun meest opvallende eigenschap. Rustige mannen in een rustig landschap, die hun kalmte wisten te bewaren onder de meest benarde omstandigheden. Als de schapen bij momenten dachten: nu is het verloren dan hielden hun herders getrouw de wacht al dreigde van overal het gevaar. Maar nu ligt er grote haast in hun handelen. Maar haastige spoed - aldus een gezegde - is zelden goed!
Haasten doe je hoogstens op de dag, maar zeker niet bij nacht. Haasten doet men in de regel bij licht en niet als het duister is. Dan is juist voorzichtigheid geboden. Maar de herders struikelden over hun eigen benen bij nacht.
Wat heeft die herders toch zo gehaast gemaakt? Waren dat de hemelse heirlegers, de engelen, die ze zagen? Maar even plotse­ ling als deze gekomen waren, zijn ze ook weer verdwenen!
Was de heerlijkheid des Heeren, het verblindende licht, dat hen allen omscheen, de diepste oorzaak van hun onverwachte haast? Maar het is in de velden van Efratha weer pikkedonker als de haast de herders overvalt!
Of was het overweldigende gezang van het Engelenkoor de wezenlijke aansporing van de herders? Maar het is nu juist weer doodstil, zodat de schaapjes weer rustig kunnen doorslapen!
Maar waardoor wordt de haast dan wel ingegeven?

Het zijn de woorden door die ene engel gesproken. Niet wat de herders zagen in die Kerstnacht en ook niet door wat ze voelden, maar hetgeen ze hoorden, heeft hen doen lopen zo snel hun benen hen konden dragen. Het echte luisteren heeft de herders in beweging gebracht. Al het andere in die nacht was tenslotte maar bijzaak. Hun oren werden getroffen door een ongehoorde Boodschap. Zij hoorden dan ook niet alleen náár de engelenwoorden, maar vingen iets op in die woorden. En dat is het juiste Kerst­horen. De Kerstklanken en -klokken, die vervagen. En we weten enkele weken later nauwelijks meer dát en wannéér het Kerst is geweest. Hoe zou het komen dat we alles weer zo gauw kwijt kunnen zijn. Zou het te wijten zijn aan een soort aangeboren vergeetachtigheid? En heeft daarom God de herders eerst wakker moeten schudden met Licht en Gezang om hen zo te prikkelen tot grote haast. Want de woorden van Kerst en van de Heere in het Engelenlied en tussen de regels door moet klinken en 'beklijven' in je ziel om haast te veroorzaken.

Want het gaat (met kerst, daarvóór en ook daarná) tenslotte om de inhoud van Gods woorden. En het is met Kerst in één Woord te zeggen: Het Kind is geboren! In Hem is Gods Enige Woord ter wereld gekomen; Gods Belofte heerlijk vervuld. Het Kind van God (de Beloofde) is het Kind ván en vóór mensen geworden. Kind mét en vóór de kinderen. Er ligt in de woorden en in dat Kind een wonder verborgen. Het Kind ligt als het ware gewikkeld in doeken als woorden. Ze mogen en moeten ontwikkeld worden, willen we Hem áán en in ons hart kunnen drukken. Men moet als het ware weer kind worden wil dit geheim niet verborgen blijven. Dat vraagt om geloof en om haast. Ook al is er een spreuk, die zegt: die geloven haasten niet. Geloven en haasten staan met elkaar op gespannen voet, maar vullen met Kesrt elkaar wonderwel aan.

Want de haast van de herders wordt juist opgeroepen door het Kerstkind. Zijn komst bracht hen hevig in beweging. Dat Woord (waarin Hij verborgen lag) dat willen zij zien, in de armen nemen, strelen, aanbidden. En in Hem zagen zij Christus, de Heere, de Zone Davids, hun Zaligmaker. Zo hebben zij het Kerstkind in hun harten gesloten.
Omdat de herders de woorden geloofden, die hun waren toegezegd. Zó hebben ze in die Kerstnacht (en tevoren?) hun geloof in het Kind beleden. Hun ogen en harten hebben Gods zaligheid aanschouwd. Het wonderlijke liefdeslicht van Gods aangezicht bestraalde hun gelaat in Bethlehems stal. Het wàs dan nog lichter dan in de plotseling verlichte velden van Efratha. In Zijn Licht zien zij nu hét Licht. Het is bijna niet te geloven, maar het leven vóor de herders is nadien toch heel anders geworden. Wie van de duisternis in het licht treedt is een ander mens.

En dat alles in-der-haast!
Daarmee is geen vluchtig contact bedoeld maar een kennismaking die geen uitstel gedoogt. Hoe eerder men in het Woord Hem ontmoet, hoe beter. Het Kind brengt hen in beweging. Kerst heeft haast, haasten om ons levens wil. Daarin zijn deze herders ons allen tot een voorbeeld. Omwegen maken later de wijzen uit het Oosten. Maar zij waren dan ook niet de eersten met Kerst. Door die haast zijn de herders niet de laatsten die de eersten (zullen) zijn, maar de eersten die door ons als laatsten bij Het Kind werden verwacht. Laten wij ons dan nu met Kerst haasten omwille van Het Leven.

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 21 december 1990