Kerstgebruiken

Verwant met de kerststal, misschien als een soort voorloper, is het 'kindjewiegen', dat vooral in de middeleeuwse nonnenkloosters beoefend werd. Er werd een pop (die uiteraard het Kerstkind voorstelde) in een krib gelegd en daarbij werden wiegeliederen gezongen. Misschien zijn sommige kerstliederen nog wel ontstaan door dit gebruik. ('O, kindeke klein, o, kindeke teer') Kerstliederen zijn vanaf ongeveer de elfde eeuw bekend, maar kwamen in de vijftiende en zestiende eeuw tot bloei. Vanouds zijn in West-Europa gebruiken die te maken hebben met het verjagen van geesten aan de orde. Men kan die beschouwen als voortkomend uit de Germaanse winterfeesten. Met licht, maar ook met geluid, probeerde men de geesten van de winter op de loop te jagen. Het licht vinden we terug in de vele kaarsen, maar ook vuren (midwintervuur) die in deze tijd van het jaar worden of werden aangestoken, het geluid wordt in het oosten van ons land gemaakt met de 'midwinterhoorns'. Gedurende de advent en in de kersttijd wordt op lange houten hoorns geblazen. Het geluid is op grote afstand te horen. Het eten van kerstbrood gaat waarschijnlijk terug op offerbroden in de heidense tijd. De huidige kerstbroden zijn meestal krentenbroden, die onder verschillende namen en vormen worden aangeboden, zoals kersttimpen, kerstweggen en kerststollen.