Ziekenhuiscolumn: Dankbaarheid

In de drukte van zo’n dienst waar je van de ene plek naar de andere plek vliegt, is tijd je grootste ‘vijand’. En dan begrijpt u wel dat we een flink werktempo willen aanhouden. Een tijd terug moest ik een foto maken bij een kleine man. Ik was alleen, dus ik nodigde beide ouders uit om mee te komen, zodat zij hun zoontje konden vasthouden. Ik moest meerdere foto’s maken bij die kleine, maar mams trok na iedere foto het kind weer op schoot. En hoe goed bedoeld het ook zal zijn, het helpt naar mijn idee het kind niet, en mij helpt het zeker niet. Maar goed, het gezicht in de plooien, onderzoek afronden en snel naar de volgende.

Niet lang daarna ontving ik een mevrouw in de klinische röntgenkamer. Mevrouw had een longtransplantatie ondergaan en was al langere tijd opgenomen. Ik reed haar in de rolstoel naar binnen en routinematig vroeg ik haar geboortedatum. Wat ze toen zei, zal ik nooit vergeten: “Bedoel je mijn eerste of tweede geboortedatum?” Er verscheen een glimlach bij me van oor tot oor en tranen sprongen in m’n ogen. Ik maakte duidelijk dat ik ze graag allebei wilde horen. Zo raakten we aan de praat. Voorheen was ze altijd gekluisterd aan de zuurstoffles en kon weinig ondernemen. Nu, na haar tweede geboortedatum, had ze geen hulpmiddelen meer nodig en voelde ze zich weer als herboren.

Zulke momenten maken de rest van je dienst helemaal goed. Daar doen we het toch voor. We ontvangen niet altijd die dankbaarheid van patiënten, maar die dankbaarheid is er wel. Uitgesproken of niet. We mogen, ondanks dat het ook ‘gewoon’ ons werk is, naast die mensen staan in tijden van ziekte en moeite. Hoe mooi is dat!