Vervolgverhaal - Het hart kent zijn eigen bitterheid - Els van Wageningen (43)

Caroline wist niets van de achtergrond van Kaatje. Dat zij de oudste was uit een gezin en heel haar familie profiteerde van haar loon. Zij waren min of meer afhankelijk van haar inkomsten. Het leed was niet te overzien als Kaatje haar baan kwijtraakte. Als Caroline zich meer in het verleden van haar dienstbode had verdiept, wie weet had zij wellicht begrip voor haar positie kunnen opbrengen. Het enige wat Caroline deed was zich wreken op het meisje. Ze liet haar de vuilste karweitjes opknappen alsof zij wilde zeggen: ik ben tenslotte de vrouw des huizes en ik gebruik je als voetveeg. Het waren kleine pesterijen, maar Caroline genoot ervan. Dat dit niet echt strookte met haar geloofsovertuiging, daar dacht zij liever niet aan. Als zij er wel aan dacht, begon toch haar geweten te spreken en zij wist, diep in haar hart, dat dit niet de goede weg was. Caroline legde snel de stem van haar geweten het zwijgen op. Het duurde dan ook niet lang voordat Kaatje haar baan opzegde en bij een andere familie in de stad ging werken. Na Kaatje ‘versleet’ Caroline een hele reeks van dienstboden. Al snel kreeg zij de naam dat zij een dwingeland was, slecht betaalde en dat de dienstbodes niets goeds bij haar konden doen. Overal had zij wel iets op aan te merken. Caroline wist dit wel en vooral voelde zij hoe haar zussen, wat dat betrof, over haar dachten. Zij was nu eenmaal deze weg ingeslagen en er was geen terugkeer mogelijk. Het ging zelfs zover dat ze haar dienstbodes op hun uiterlijk beoordeelde. Jan had zeker oog voor vrouwelijk schoon, hoewel ze Kaatje nu niet bepaald een schoonheid kon noemen. Je kon ook de kat op het spek binden en dat wilde Caroline liever voorkomen. Een oudere dienstbode stelde zij zeer op prijs.

Hoe ouder Caroline werd, des te vaker moest zij aan een Bijbeltekst uit het boek Spreuken denken. Daar stond ergens het volgende beschreven: ‘Het hart kent zijn eigen bitterheid en een vreemde kan zijn blijdschap niet delen.’ Het tweede gedeelte begreep ze niet zo goed, maar het eerste gedeelte, daar kon ze wel mee uit de voeten. Voor de buitenwereld moest ze de schijn ophouden van een gelukkig, tevreden huwelijk en zeker ook voor de kinderen, maar wat kostte dat haar soms moeite. Nu waren de kinderen groot en het huis uit en Caroline en Jan waren weer samen, zoals in het begin. Er waren nog geen kleinkinderen, hoewel Christiaan en Stephanie al een aantal jaren getrouwd waren. De oudste, Christina, was nog steeds alleen, evenals de jongste, Jan. 

Caroline hoorde, via Davina, dat Carina ging scheiden van haar echtgenoot. Zij besloot om haar nichtje een bemoedigende brief te schrijven. In stilte bewonderde Caroline haar moed, vooral ook toen zij de reden van het verzoek tot ontbinding van het huwelijk vernam. ‘Overspel van echtgenoot’. 

Over de financiën hoefde Caroline zich niet druk te maken, Jan had haar goed verzorgd achtergelaten en eigenlijk vond zij dat ze, gezien wat zij al die jaren mee had moeten maken, daar recht op had. Al die avontuurtjes met de dienstbodes, want het was niet alleen bij Kaatje gebleven. Nu, na zijn overlijden, lonkte op 66-jarige leeftijd voor Caroline de vrijheid. Hoeveel jaren zij nog op deze wereld zou zijn, wist zij niet, maar Caroline besloot om ervan te genieten zolang het nog kon.

In Amsterdam had Harriat zo haar eigen zorgen over Carina en de kinderen. Zorgen die ze maar tot op bepaalde hoogte met Jacob kon delen. Het leek wel alsof hij het maar goed vond dat Carina en de kinderen bij hen bleven wonen. Het benauwde Harriat en ook dat Carina zelf geen enkele poging ondernam om andere woonruimte te zoeken. Je vroeg aan je kind ook geen vergoeding voor kost en inwoning, maar het was wel een feit dat er nu vier monden extra gevoed moesten worden. Alhoewel Jacob stilzwijgend het huishoudgeld verhoogd had en ook andere kosten, zoals die van de advocaat, zonder mokken of morren had voldaan, voelde Harriat zich er toch ongemakkelijk bij. Meerdere malen spoorde zij Carina aan om achter woonruimte voor haar en de kinderen aan te gaan. Deze deed net alsof ze haar moeder niet hoorde en maakte dus geen enkele aanstalten om iets in die richting te ondernemen. Jacob deelde haar mening niet. 'Harriat, je wilt je dochter en onze kleinkinderen toch niet op straat zetten? Dat doet een goede moeder niet en daarbij, ik vind het wel gezellig hoor, heel de familie om mij heen.’ Harriat besefte dat, als ze wilde dat er iets veranderde, zij daar zelf voor moest zorgen. Ze had Jacob dan wel een soort ultimatum gesteld, maar de datum van de uitspraak van de rechter kwam akelig dichtbij en nog steeds was er geen oplossing. 

‘Goedemorgen mevrouw Rinkel, u bent weer aan de wandel geweest?' De bovenbuurman tikte met de hand tegen zijn hoed, terwijl hij Harriat begroette. Ze kwamen elkaar voor de deur tegen.
‘Goedemorgen meneer Van der Vaart, het is heerlijk voorjaarsweer en het is buiten nu zo genieten dat het zonde is om binnen te blijven. Als het enigszins kan, maak ik vanmiddag nog een wandeling.' Dat Harriat deels haar eigen huis ontvluchtte om de spanning te vermijden, vertelde ze niet. Een mens hangt niet graag zijn vuile was buiten. Vergiste zij zich nu of keek buurman haar oplettend aan? ‘U heeft gelijk, mevrouw Rinkel, we moeten er maar van genieten nu het nog kan. Het is Nederland, morgen kan de regen wel met bakken uit de hemel komen. Overigens, het zal één van de laatste keren zijn dat we elkaar zullen tegenkomen hier voor de deur.' Verwonderd keek Harriat hem aan, maar haar buurman ging meteen verder. ‘Ja, ziet u, wij gaan binnenkort verhuizen.'