Vervolgverhaal - Het hart kent zijn eigen bitterheid - Els van Wageningen (34)

De predikant met zijn zeer krachtig stemgeluid was tot in de uiterste hoeken van de kerk duidelijk verstaanbaar. De preek betrof het laatste gedeelte van vers 15 uit Lukas 7. ‘En Hij (Jezus) gaf hem aan zijn moeder. De predikant die zijn woord ontleende aan de geschiedenis van de jongeling van Naïn, moest eerst het denkbeeld uitleggen dat de doop een begraven zijn met Christus is en dat aldus ook prinses Juliana met Christus begraven moest worden, opdat zij met Hem zou verrijzen om een nieuw leven aan te vangen. Davina luisterde geboeid naar de predikant, zij was behoorlijk onder de indruk, evenals vele anderen in de kerk. Toen was het grote moment daar en een golf van ontroering ging er door iedereen heen toen de zijdeur opnieuw werd geopend. Het koor begon weer te zingen ‘Eens wordt de sterkste rots vergruisd' en daar was de prinses in de armen van mevrouw Groeninx van Zoelen, waarnemend grootmeesteres, voorafgegaan door de ceremoniemeester. Zij droeg een lichtblauw gewaad zonder versiering, om de aandacht niet af te leiden. De prinses in een wolk van witte kant en zijde, de doopjurk die ook haar moeder droeg, hoorde Davina achter haar zeggen. Toen de grootmeesteres plaats had genomen op de stoel naast de kansel, kwamen de koningin en prins van hun stoelen en naderden het doopvont. Met een diepe buiging werd de prinses aan haar moeder gegeven en daarna volgde de doop. Het orgel speelde zachtjes Psalm 34:3: ‘Dat ‘s-Heeren zegen op u daal.' Voordat Davina het goed en wel besefte, was de doopdienst voorbij.
Bij Caroline en Jan werd er nog lang nagepraat over deze bijzondere dag. Dat in geuren en kleuren verslag doen van de gebeurtenissen in de kerk kwam niet helemaal uit de verf. Davina was nog zo van alles onder de indruk, dat ze alleen maar kon uitbrengen dat het een hele mooie dienst was, dat de predikant een indrukwekkende preek had gehouden en het koor zo mooi had gezongen.
‘Dat begrijpen we allemaal wel,’ snibde Caroline, ‘waar wij nu zo nieuwsgierig naar zijn, wat had de koningin aan? Wat droeg de grootmeesteres? Wat droegen de andere vrouwelijke gasten?’ Davina wilde weer over de dienst beginnen, maar ook Geertje wuifde dit weg. ‘Dat lezen we wel in de krant, maar wat droegen ze nu?’ Davina stamelde dat de grootmeesteres een lichtblauwe jurk droeg, maar met dit antwoord was Caroline niet tevreden. ‘En de koningin?’
Wanhopig keek Davina naar Teun, die medelijden met haar kreeg onder dit spervuur van vragen. Hij besloot haar een handje te helpen.
‘Dames, dames, rustig, we begrijpen heel goed dat jullie alles willen weten, maar het was inderdaad een mooie en aangrijpende plechtigheid. De pers was er ook bij en als ik mij niet vergis, zal er maandag wel een groot artikel hierover in de krant staan. Dan kunnen jullie alles nog eens nalezen en ongetwijfeld zal er aandacht worden besteed aan welke kleur de koningin droeg. Maar als jullie het zo graag nu al willen weten: de koningin was gekleed in het beige.’ Het werd een ogenblik stil en iedereen keek Teun ongelovig aan. Davina wist niet eens meer welke kleur jurk de koningin droeg en nu kwam Teun, een man nota bene, met het antwoord.
Jan nam zijn zwager even apart en vroeg aan hem of beige inderdaad de juiste kleur was, of dat hij dit maar verzon om Davina uit een lastig parket te helpen. Teun schudde zijn hoofd. ‘Ik heb er speciaal op gelet, omdat Davina zo onder de indruk was. Leer mij het vrouwvolk kennen, mijn beste zwager, en zeker als het de gezusters Werner betreft, en ik heb gelijk gekregen.’ De beide mannen staken nog maar eens een sigaar op ter gelegenheid van de doop.

Thuisgekomen haalde Davina haar uitnodiging nog eens tevoorschijn en legde deze voorzichtig in de trouwbijbel van haar ouders. Toen ze haar tasje wilde dichtknijpen, zag ze het blaadje. Ze pakte het en las nieuwsgierig de tekst die er op stond. ‘Een vrouw regeert het land, voert opperheerschappij, maar ‘t recht van medezeggenschap gaat elke vrouw voorbij.’ Davina haalde haar schouders op en vroeg zich af wat ze hier nu mee moest doen. ‘Weet je wat? Ik leg het maar in een laatje van het dressoir, ik vind het nu ook wel erg ver gaan om het aan Pleuntje te geven voor de aardappelschillen.’

HOOFDSTUK 14

Den Haag, herfst 1917

Eind juni 1914 deden de Nederlandse kranten uitgebreid verslag van de moord in Sarajevo op de Oostenrijkse-Hongaarse troonopvolger Frans Ferdinand en zijn echtgenote Sophie. Het was groot nieuws, maar wel groot buitenlands nieuws. De voorpagina’s brachten de laatste berichten uit Sarajevo, Belgrado, Wenen, Berlijn, Sint-Petersburg, Londen en Parijs. Vooralsnog was er geen angst dat ook ons land in de wereldgebeurtenissen kon worden meegesleurd. De moord zou de relatie tussen Oostenrijk en Servië waarschijnlijk ernstig doen schaden en aanleiding kunnen geven tot binnenlandse onlusten. Nog geen maand later was van die rustige, afstandelijke berichtgeving niets meer over. De verandering van toon was het gevolg van de oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië op 28 juni. In Nederland groeide het besef dat de verschillende bondgenootschappen en voorbereidingen voor de mobilisatie, heel Europa in het conflict zou kunnen meeslepen.