Vervolgverhaal - Het hart kent zijn eigen bitterheid - Els van Wageningen (31)

‘Je hebt gelijk lieve, ik eet snel door, daarna ga ik naar kantoor.’ En hij pakte zijn mes om de kop van het eitje af te hakken. Juist op het moment dat hij het mes daarin wou zetten, werden ze opgeschrikt door een kanonschot. Van schrik bleef Jan met zijn mes halverwege steken, maar Caroline sprong, als door een wesp gestoken, op. ‘Het is geboren, oh Jan, nu stil zijn en tellen, we moeten ons niet vergissen.’ Jan zweeg, want vergissen in het aantal kanonschoten was volgens hem niet mogelijk, 51 of 101 leek hem verschil genoeg. ‘Negenenveertig, vijftig, eenenvijftig…’ Ingespannen wachtte Caroline op het vervolg, maar er gebeurde niets. Dan horen ze plotseling het luiden van klokken. ‘Een prinses, we hebben een prinses gekregen. Gelukkig, nu hoeven we niet bang te zijn dat de troon naar een vreemde Duitse snuiter gaat die niemand kent.’ Triomfantelijk keek ze Jan aan, die onverstoorbaar zijn eitje uitlepelde. ‘Het is maar een meisje,’ mompelde hij zacht voor zich uit. Caroline had deze opmerking gelukkig niet gehoord. Met een tevreden gezicht veegde ze haar mond af aan haar servet. ‘Zo, nu kunnen ze daar in Groningen met een gerust hart het vuurwerk aansteken, als ze hun laatste buskruit al niet eergisteren hebben verschoten.’ Caroline moest zelf het hardst lachen om haar grapje.

Al hadden velen gehoopt op een zoon als troonopvolger, de opluchting dat er een nakomeling was geboren won het van de teleurstelling over de sekse. Het prinsesje was ‘de hope der natie.’ Niet veel later werden de namen van de prinses bekendgemaakt: Juliana Louise Emma Marie Wilhelmina. Ze zou als Juliana door het leven gaan. Bij het horen van de geboortenamen en roepnaam trok Caroline haar wenkbrauwen op. Niet alleen Caroline, maar heel veel Nederlanders moeten even slikken, want niet de geliefde koning-moeder Emma kwam voor de roepnaam in aanmerking.

Over de naam Juliana valt overigens niets verkeerds te zeggen. De opmerking van Davina dat men voor de roepnaam niet ver in de geschiedenis hoefde te duiken ging niet op. Juliana van Stolberg was de moeder van Willem van Oranje en zij werd algemeen beschouwd als de stammoeder van de Oranjes, maar daarvoor moesten ze wel terug naar de zestiende eeuw. Louise was naar Louise de Coligny, de vierde echtgenote van Willem van Oranje. Dan pas kwam grootmoeder Emma aan de beurt, daarna gevolgd door Marie, de moeder van prins Hendrik en als laatste vernoemden de gelukkige ouders hun dochter naar de moeder, Wilhelmina.

Vanwege zijn politieke nevenactiviteiten kreeg Teun een uitnodiging om de doopdienst van prinses Juliana op zaterdag 5 juni in de Willemskerk bij te wonen. Hij mocht zelfs iemand meenemen en Teun koos Davina. Deze reageerde heel verbaasd op zijn verzoek of zij hem wilde vergezellen. ‘Dolgraag ga ik met je mee Teun, maar je dochters dan? Willen die dan niet mee?’ Davina kon zich dit niet voorstellen, als je daar de kans voor kreeg wilde iedereen toch bij dit gebeuren aanwezig zijn. Teun legde snel zijn beweegredenen uit om zijn schoonzus te vragen en niet één van zijn meisjes. ‘Ik mag maar één introducé meenemen, en ja, drie dochters, dat wordt oorlog in huize Breesnee en dat heb ik er niet voor over.’ Davina straalde al bij het vooruitzicht om heel misschien een glimp van de kleine prinses op te vangen. Haar zussen waren jaloers, maar zij gunden dit moment ook aan Davina. Harriat zou samen met Jacob uit ‘s-Hertogenbosch naar Den Haag komen en blijven logeren bij Caroline en Jan. Samen met Geertje zouden zij langs de route van paleis Noordeinde naar de kerk gaan staan.

Voor de doop vond Davina het toch wel een vereiste dat er een nieuwe jurk aan haar garderobe werd toegevoegd. Davina bezocht haar vaste naaister, maar deze had geen tijd en gelegenheid om een jurk voor haar te maken. ‘Het spijt mij enorm, mejuffrouw Werner, maar ik heb het zo druk. Alle dames waarvoor ik kleding maak, willen voor deze dag een nieuwe jurk hebben. Ik heb er al een aantal moeten teleurstellen.’ Er zat voor Davina niets anders op dan naar een andere oplossing te zoeken. Zij besprak het probleem met Caroline. ‘Dan trek je toch een jurk van mij aan,’ opperde deze goedmoedig. Davina antwoordde niet en keek alleen maar. Caroline vervolgde toen op aarzelende toon: ‘Dan zit er niets anders op dat je er zelf één maakt. We hebben het ooit op kostschool geleerd.’ Nu zuchtte Davina hoorbaar. ‘Ik weet het maar al te goed, maar zo’n held was ik nu niet, ik ben beter in borduren.’
‘Maak je maar geen zorgen, ik vraag Geertje of ze ook meehelpt en dan naaien wij de jurk wel voor je. Onze eerste zorg is dat je nu voldoende stof moet zien te krijgen en wel snel ook, want als heel Den Haag op stoffenjacht gaat, dan hebben we straks echt een probleem. Als het helemaal niet lukt… mijn aanbod om een jurk van mij te lenen blijft geldig, vergeet dat niet.’ Natuurlijk wilde Geertje helpen bij het maken van de jurk.

Hoe vaak zou het nu voorkomen dat één van de Werner-vrouwen een Koninklijke doopplechtigheid mocht bijwonen; alleen het idee al gaf Caroline en Geertje vleugels. Davina zou beslist niet onder doen voor de Haagse adel. Op de middagen die de zussen met het naaien van de jurk doorbrachten, werd Davina op pad gestuurd om een bijpassende hoed te vinden. Davina vond het jammer dat zij dit alleen moest doen, zonder de hulp van haar zussen.