Leen Koese.
Leen Koese.

Oud & Wijs: Leen Koese: “Bedenken hoe je een schip weer loskrijgt, dat is de uitdaging”

In 1977 kwam Leen Koese als beroepskracht in dienst bij de Koninklijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen (KZHMRS). "Het was de voorloper van de KNRM. Ze zochten een schipper voor de reddingboot in Stellendam. Het was zo dat elke boot twee betaalde krachten had: de schipper en de machinist. De opstappers waren allemaal vrijwilligers. Gert Roon was als beroepskracht aangesteld als machinist." Leen was aanvankelijk visser. Als oudste van een gezin van zeven ging hij graag mee met zijn vader op zijn garnalenscheepje. "Mijn vader had eigenlijk liever gezien, dat ik naar de technische school zou gaan, maar daar voelde ik niets voor. Ik was een jaar of 16, toen ik startte op de GO4 van Jan ’t Mannetje."

Leen voer later op de SL1, zat in dienst nog twee jaar op een mijnenveger, voer op de GO36 en werkte als zetschipper voor Wout Lokker op de GO18 en de GO19. "Ik tobde een beetje met mijn gezondheid. De dokter had aangegeven dat ik beter werk kon doen dat minder van me zou vergen, maar ik was op zee altijd zo in mijn element." Een baan als schipper op de reddingboot in Stellendam bood uitkomst. "Het verdiende natuurlijk niet, wat ik als visser gewend was. Ik had een boterham, maar er zat nog niets op. Ik moest dus een bijbaan zoeken, die ook nog te combineren was. Ik ging daarom netten boeten en ik werkte op de 'ijsboot', die de schepen voorzag van hun wekelijkse voorraad ijs. Tegenwoordig heeft elke vissersboot een ijsmachine aan boord, maar toen nog niet."

Onbetrouwbaar

De tijden waren überhaupt heel anders. In 1977 had Leen niet eens een pieper. "Op mijn huistelefoon stond een antwoordapparaat aan, als mijn vrouw niet thuis was met daarop een nummer van een bedrijf in de Stellendamse haven. Ze kwamen me roepen als er een melding was. Ik ging dan snel de rest de opstappers bellen. Later kregen we een eigen oproepsysteem. Dat werd geplaatst op de vuurtoren. Bij mij thuis op het dak stond ook een repeater." Tegenwoordig zijn schepen uitgerust met moderne computergestuurde apparatuur en communicatiemiddelen. De reddingboot waar Leen op voer, had niets van dat alles. De Zeemanspot was vernoemd naar het steunfonds dat families van zeelieden, die buitengaats verkeerden in de Tweede Wereldoorlog, financiële steun verleende. "We hadden een kompas en een dieptelood. Verder was het nattevingerwerk en goed kijken naar de vaste punten aan de wal. We wisten bijvoorbeeld: Als de toren buiten het bos is, kun je de Hinder over varen. Later kwam het Decca-plaatsbepalingssysteem. Daar hadden we niets aan. Onbetrouwbaar, weersafhankelijk en het viel soms gewoon weg. Later kwam er GPS en nu DPGS, dat nauwkeurig is tot op de meter. Dat we niets aan boord hadden, is nu toch niet meer voor te stellen? De kosten voor de KNRM zijn tegenwoordig enorm, mede door al dat geavanceerde materiaal. Dat is echt wel een probleem." Zeker als je je bedenkt, dat de KNRM een particuliere organisatie is, die geen dubbeltje overheidssubsidie ontvangt. Dat was vroeger al en dat is nu nog steeds zo."

Onderscheiding

Leen hield van zijn werk. "Je wist van tevoren nooit wat je te wachten stond." Zo werd in 1987 de bemanning opgeroepen voor de ramp met de veerboot Harald of Free Enterprise in Zeebrugge. 134 mensen vonden de dood. De Zeemanspot werd ingezet bij het afzoeken van de omgeving naar slachtoffers in het water, maar zonder resultaat. Ook boden de Stellendammers hulp door de brancards die aan boord aanwezig waren ter beschikking te stellen. De bemanning ontving later voor deze hulp een onderscheiding. "Na de ramp in Zeebrugge werd eigenlijk ‘onderkoeling’ pas onderkend. Iemand die geen reactie meer geeft, hoeft niet overleden te zijn, maar kan aan onderkoeling lijden. Nu weten we dat, maar toen was dat niet algemeen bekend. Dokter Hoogeboom, chirurg in Dirksland, heeft ons daarover nog een uitgebreide uitleg gegeven. Wij kregen van hem ook speciale metertjes voor aan boord, zodat we onderkoeling konden vaststellen."

Vuil

Zoeken naar slachtoffers hoort erbij, het bergen van lichamen ook. Gelukkig is dat laatste gelukkig geen dagelijkse kost voor Leen geweest. Schepen vlottrekken, die op een zandbank zijn vastgelopen, dat waren de leukste klusjes. "Bedenken hoe je zo’n schip weer loskrijgt, dat is de uitdaging. Vaak deden we 'een broek om een schip'. Je legt er dan een touw omheen om daar dan de tros op vast te zetten." Zijn ogen gaan glimmen als hij erover vertelt. Soms was er wel eens gemor aan boord. "Opstappers lieten bij een melding hun werk in de steek. Ze kregen van hun baas meestal niet doorbetaald als ze weg moesten. Als er dan een surfer werd vermist, die achteraf met een biertje op het strand zat, dan baalden ze daarvan. Begrijpelijk!" Je zou zeggen dat mensen dankbaar zijn als ze zijn gered. Leen lacht. "Niet allemaal hoor. Ik herinner me dat ik de droge kleding die iemand aan boord had aangekregen, hier in een tasje gewoon vuil aan de deurknop vond. Maar daarentegen was er een Duitser die, nadat hij door ons gered was, nog jarenlang elke keer als hij in de buurt was, gedag kwam zeggen."

Schade

Velen herinneren zich vast nog wel de vreselijke storm van 15 februari 1990. Er stond een noordwestenwind van 9-10. Van de twee sleepboten, die het Amerikaanse booreiland Gilbert Rowe naar Rotterdam moesten brengen, kreeg er één problemen. De sleep brak en het platform sloeg op drift. "Ik hoorde de melding op de scanner. We zijn meteen uitgevaren, tegelijk met de collega’s van de post in Hoek van Holland. Er zaten mensen op die gered moesten worden. Uiteindelijk zijn de mensen met helikopters opgehaald en hebben we niets hoeven doen. We gingen in het noodweer weer terug. De stalen Zeemanspot woog zo’n 52 ton, maar je voelt je zó klein tussen die woeste golven. Je wordt weggegooid, op z’n kant gezet en binnen een seconde weer teruggegooid!" Bang is hij toch nooit geweest. "Ik had altijd vertrouwen in het schip."

De Zeemanspot was groter en zeewaardiger dan de Prinses Margriet, haar opvolger, maar die was weer sneller. Leen vervolgt: "Ik herinner me een proefvaart met de Prinses Margriet. Het was slecht weer. We waren net het Slijkgat uit, hadden een bel water gehad en geen snelheid. Toen kwam er een enorme golf. 'Hou je vast!' schreeuwde ik nog. We werden de lucht ingegooid en wachtten op de klap. Die kwam. We hadden een schade! De mast was afgescheurd, de ruiten lagen eruit. Het stuurhuis was kapot en de funderingsbouten van de voorste motor stonden krom. We zijn gelukkig weer veilig de haven in gekomen, maar met De Zeemanspot zou ons die schade nooit zijn overkomen."

Gebonden

Achteraf heeft Leen de gebondenheid die bij zijn baan als schipper op een reddingboot hoorde, onderschat. "De zee is vrijheid. Nou, die was ik kwijt. Zeven dagen per week, 24 uur per dag, kun je worden opgeroepen. Ik had eens in de maand een vrij weekend, maar als het mistte of het was windkracht 7, ging het over." Ook zijn vrouw Neeltje, met wie hij trouwde in 1963 en dochter Jolanda kreeg, voelde het als een beperking. Leen legt uit: "Even weggaan ging niet. Dirksland was al te ver. We moesten altijd in de buurt blijven. Of we waren op een feestje en ik werd weggeroepen. Het hoorde erbij, maar het was niet altijd gemakkelijk."

Toen hij in 2002 met pensioen ging, haalde hij de schade ruimschoots in. Een zeilmaat had een eigen boot en hij ging vaak met hem mee, wel twee tot drie keer per week. Het stopte toen zijn zeilmaat acht jaar geleden de boot verkocht. De coronatijd van nu doet Leen weer een beetje aan de gebondenheid van vroeger denken. "We kunnen nu ook weer nergens heen. Ik heb me er vooraf echt vergist in wat het betekent als je zo gebonden bent. Het waren mooie tijden, maar als ik het over moest doen, zou ik lekker blijven vissen!"

De Zeemanspot.
Leen Koese (r) en Gert Roon (l).
De bemanning van De Zeemanspot.
Olieplatform Gilbert Rowe, 15 februari 1990.