‘Ik hoor het al,’ lachte Davina terwijl ze de voordeur opende, naar buiten liep en zich omdraaide. ‘Jullie gasten zullen beslist niet van de honger omkomen.’

Davina was van plan om nog een kopje warme melk te nemen voordat ze naar bed ging, maar toen ze thuis was veranderde ze van gedachte. Nadat ze Dirk had bedankt en hem had uitgezwaaid, ging ze meteen naar haar slaapkamer. Wat was ze blij dat ze weer thuis was. Het was erg gezellig geweest bij Cato, maar de stilte van haar eigen huis kwam haar als een weldaad tegemoet. ‘Ik moet er toch niet aan denken dat ik iedere dag bij dit drukke gezin door moet brengen.’ Al mijmerend dacht ze aan haar zussen en hun gezinnen. Cato had haar vrolijke vijf, Harriat had maar één dochter, Geertje had één zoon en Caroline had haar drietal. ‘Ik voel mij rijk gezegend met zoveel lieve familie om mij heen,’ zei ze in zichzelf en met een tevreden glimlach om haar mond viel Davina in slaap.

De volgende morgen werd Davina ruw uit haar slaap gewekt door de deurbel. ‘Waarom doet Pleuntje nu niet open,’ zo sprak zij tot zichzelf. De deurbel bleef echter rinkelen en toen realiseerde Davina zich dat Pleuntje er niet was en dat zij zelf uit bed moest komen. Zij hees zich overeind uit bed op zoek naar haar ochtendmantel. Een blik op de pendule op de schouw leerde haar dat het nog erg vroeg was. Davina liep naar het raam en keek in het spionnetje wie er nu op dit tijdstip op haar stoep stond. ‘Dirk?’ vroeg ze zich verbaasd af, wat moest hij nu zo vroeg in de ochtend. Zou ze soms iets hebben laten liggen en kwam Dirk dat nu brengen? Ze haastte zich naar de trap en trok aan het koord.
Langzaam ging de deur open, Dirk kwam naar binnen en met twee treden tegelijk nam hij de trap.
‘Goedemorgen jongen, wat ben jij er vroeg bij?’ Davina ontving hem hartelijk, maar ze schrok van de blik in zijn ogen en zijn bleke gezicht waarop sporen van tranen vielen te ontdekken.
‘Laat dat goede maar achterwege, tante Davina. Gisteravond is moeder plotseling overleden.’ Het duizelde Davina bij deze woorden en het trapgat kwam ineens akelig dichtbij. Gelukkig had Dirk meer tegenwoordigheid van geest dan zijn tante, hij greep haar bij haar middel en ondersteunde haar bij het lopen naar de huiskamer. Als verdoofd plofte Davina neer op een stoel terwijl Dirk tegenover haar plaatsnam. ‘Hoe, hoe kan dat, gisteravond was er toch nog niets aan de hand?’ Wanhopig keek Davina haar neef aan die zijn hoofd schudde. ‘Moeder is aan de slag gegaan na uw vertrek, u weet wel, de boel een beetje ordenen. Daarna is zij naar de keuken gegaan om nog het één en ander met de dienstbode en het keukenmeisje te bespreken. Ik was toen al weer terug. Zij ging aan tafel zitten en tijdens het gesprek werd zij ineens onwel en viel voorover. Op het gegil van de keukenmeid is mijn vader toen de kamer uit gerend. Hij kwam te laat, ze was al overleden. Vader kon niets anders doen dan de dood vaststellen. We hebben meteen de huisarts gebeld en deze kwam ook onmiddellijk. Een hartstilstand.’ Davina kon het niet bevatten, nog geen twaalf uur geleden was Cato nog in leven, gezond en wel en nu was zij dood. Dirk stond op. ‘Ik ga nu naar tante Caroline en oom Jan om hun deze tijding te brengen. Vader is niet in staat om dit per telefoon te doen en hij heeft nu wel wat anders aan zijn hoofd. Er moet zoveel geregeld worden. Ik kom er zelf wel uit hoor, tante, blijft u maar zitten.’ Pas toen Dirk de voordeur achter zich dichttrok besefte Davina dat zij hem niet eens met het verlies van zijn moeder had gecondoleerd.

Kon je ineens dood zijn, van het ene op het andere moment, van de ene op de andere seconde? Haar vader en oom Dirk waren allebei ziek geworden en hun ziekbed werd uiteindelijk hun sterfbed. Haar moeder overleed plotseling in haar slaap, maar dit had Davina nog niet eerder in haar leven meegemaakt. Kerngezond en ineens was je er niet meer. Bij haar weten had Cato niets onder de leden en gisteren had zij niets aan haar gemerkt. Cato had niet geklaagd over hoofdpijn of dat ze zich niet goed voelde. Als er vreemden bij waren geweest, dan kon Davina het wel begrijpen dat Cato niets liet merken. Nu waren ze ‘onder ons,’ zoals Caroline altijd zei. Hoe Davina ook piekerde, ze kwam er niet uit. Cato was nog maar vijfenveertig jaar oud en moeder van een gezin. Geertruida was pas zeven jaar en nu al zonder moeder. Teun, hoe zou Teun zich nu voelen? Ze waren nog geen drie jaar geleden in Den Haag komen wonen. Moest Cato daarvoor van het eiland af, om hier al zo vlug te sterven? Davina schrok van deze gedachte, zo mocht je niet denken. Alles was immers voorbestemd. Straks zou ze naar Teun en de kinderen toe gaan. Er zou ook een overlijdensadvertentie van Davina en haar zussen in de krant worden geplaatst, dat was een taak die op de schouders van Geertje, nu als oudste, ruste.
Tenslotte stond Davina zuchtend op en liep naar de keuken om haar ontbijt klaar te maken. Niet dat zij veel trek had, maar ze wist dat er moeilijke dagen aan zaten te komen en zij moest wel op de been blijven. Ze kon Teun en zijn gezin niet in de steek laten.

Op 30 december vond de begrafenis plaats. De dominee preekte uit Psalm 103, de verzen 15 en 16: ‘De dagen des mensen zijn als het gras, gelijk een bloem des velds, al zo bloeit hij. Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer en haar plaats kent haar niet meer.'