Meditatie: De kroongetuige

Hij was niet de eerste aan wie de Heere Jezus na Zijn opstanding verscheen. Maria Magdalena was de eerste. Maar Paulus noemt hem wel als eerste onder de getuigen van de opstanding.
Zou hij daarvoor een speciale reden hebben? Misschien wel omdat Cephas - Petrus! - zo bekend was onder de christenjoden. In Korinthe waren er immers mensen die zeiden: 'Ik ben van Paulus', en andere: 'Ik ben van Apollos', en weer andere: 'Ik ben van Cephas?' Welnu, bedoelt Paulus, die Cephas, die jullie zo bekend is, die heeft Hem met eigen ogen gezien!
Hij is van Cephas gezien... Daar had Cephas het echt niet naar gemáákt! We hoeven het eigenlijk niet op te halen, want zo mooi is het niet. Hij was herhaaldelijk gewaarschuwd: 'Simon, Simon, zie, de satan heeft u zeer begeerd... Eer de haan gekraaid zal hebben...'
Maar Simon heeft dat bijna verontwaardigd weggewuifd. 'Al zouden ze allemaal - ik in ieder geval niet.'
En toen kwam die verschrikkelijke nacht, waarin hij dat verschrikkelijke woord uitsprak: 'Die Nazarener? Die ken ik niet. Nooit van gehoord.' Dat was dezelfde Simon, van wie Jezus had gezegd: 'Op deze petra zal Ik Mijn Gemeente bouwen.' Wordt dat geen wankel zaakje? Een man die de ene keer zegt: 'U bent de Christus', en de andere keer: 'Ik ken Hem niet?' Moet zo iemand een getuige worden van de opstanding?
Daarom is één van de eerste dingen die de Heere doet op de dag van Zijn opstanding, Zich aan deze Petrus openbaren. Er moet iets worden rechtgezet, er moet iets worden goedgemaakt tussen de Heere en Petrus.
Het wonderlijke is, dat we van deze ontmoeting niets weten. Wanneer 's avonds de Emmaüsgangers in Jeruzalem komen, dan wordt hun uit de zaal al toegeroepen: 'De Heere is waarlijk opgestaan en Hij is van Simon gezien!' Dus het is al op de eerste dag gebeurd. Maar wáár? En hoe? We weten het niet. Er was niemand bij. Een gesprek onder vier ogen.
Jammer? Och, de Heere heeft het blijkbaar niet nodig gevonden dat wij de details zouden weten. Het was een zaak tussen Hem en Simon. Eén ding staat vast: dadelijk na Zijn opstanding heeft de Goede Herder Zijn dwalende schaap opgezocht. Hij was immers ook voor hèm de dood en het graf ingegaan?
Bemoedigend eigenlijk, èn vertroostend, dat we dat weten! Je kunt blijkbaar niet te diep gevallen zijn om door Jezus te worden opgericht. Niet te zwaar gezondigd hebben om bij Hem vergeving te vinden.
Als er toch één was die het aankijken niet meer waard was, dan Petrus wel. Wie laat er nu zijn Meester op het hachelijkst moment in de steek? Wel, dat deed Petrus. En dat doet u. En dat doe ik... Met al onze goede voornemens en met al onze grote woorden hebben we nog geen zuur gezicht voor Hem over. En we zouden er niet eens berouw over hebben, als HIJ ons niet opnieuw opzocht. Eenmaal zeiden de Farizeeërs: 'Deze ontvangt de zondaars en eet met hen.' Ik kan het u nog sterker vertellen: Deze zoekt de zondaars op. Niet zondaars die het goed bedoelden, maar per ongeluk een misstap begingen. Maar goddeloze zondaars die nergens voor deugen, en als ze konden, alles zouden bederven.
Van Cephas gezien, pas daarná van de twaalven. Want Cephas was een spoedgeval en spoedgevallen hebben altijd voorrang! De ergste patiënten worden het eerst geholpen.
En dan wordt zo'n diepgevallen zondaar ook nog een kroongetuige. Wie zou beter van de Opgestane kunnen spreken dan Petrus? Wie Hem zó heeft ontmoet, die kan niet zwijgen.
'Hoe weet je dat nu, dat Jezus leeft?' vroeg iemand. En het antwoord luidde: 'Wel, ik heb Hem vanmorgen nog ontmoet.' Dan is het toch geen vraag meer?

Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar Woord, Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord.

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 23 april 1999.