Meditatie: Waar was Thomas?

Hij was er niet bij

Waar was Thomas? Dat mag wel gevraagd worden. Daar is de Heere Jezus op de avond van de Eerste Paasdag. Hij komt tot Zijn jongeren, wenst hen vrede, toont Zijn handen en Zijn zijde. En dat is hun tot blijdschap. Ze verheugen zich. Zijn komst verwarmt hun hart. Maar waar was Thomas? Volgens vers 24 van dit hoofdstuk was hij er niet. Hij was niet in hun midden. Al deze dingen ontgaan hem. De vreugde van het zien van de Heere, Zijn vredewens, Zijn opdracht, Zijn zending, de gave van de Heilige Geest, al deze dingen ontvangt Thomas niet. En waarom niet? Wel, hij was er niet. We weten niet waarom hij er niet was. 'Niet te gauw oordelen', zeggen mensen dan. 'Hij kon wel eens een goede reden hebben' . Maar wat het dan ook was, hij was er niet en hij ontving ook niet.
Daar kwam de Heere Jezus in de kring van de discipelen, in de samenkomst, en hij was er niet. En daarom zag hij niet, daarom ontving hij niet. Je kunt de lijn zo doortrekken. Zo naar ons, mensen van deze tijd. Zijn wij er? In de samenkomst? Als het Woord wordt verkondigd? Als de Heere Jezus wordt voorgesteld? Als Hij er Zelf is in het gewaad van Zijn Woord? Als Zijn wonden worden getoond? Zijn werk aan het kruis? Of was u er niet? Die keer? Die keer dat er uitgedeeld werd. Dat mensen vreugde ontvingen. Er werd genade uitgedeeld, maar u was er niet. Mensen ontvingen, maar u hield uw handen niet op. Mensen ontvingen licht, en u bleef in het donker. Want u was er niet! Net als Thomas. Thomas heeft verzuimd bij de kring te blijven, en daarom blijft hij een week lang in het donker. Terwijl de andere discipelen reeds de vreugde kennen.

Hij gelooft het getuigenis niet

De discipelen vertellen hem dat ze de Heere hebben gezien. Ze houden deze ervaring niet voor zichzelf. Nee, Thomas moet het ook weten. Hij hoort er bij. Hij maakt deel uit van hun groep. Ze zijn er van vervuld en ze vertellen het hem. Maar dat blijkt een teleurstelling. Want Thomas gelooft hen niet. Hij neemt dit getuigenis niet aan. Je kunt je voorstellen dat dit spanning zal hebben gegeven. Aan de ene kant zijn er tien blijde getuigen en aan de andere kant is daar Thomas. En hij gelooft hen niet. Hun getuigenis is voor hem niet genoeg. En daarover is Thomas duidelijk. Kijkt u maar naar wat hij zegt: “Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven'. Voor Thomas is het duidelijk. Wat wordt verteld is niet genoeg. Hij wil het zelf zien, hij wil het zelf voelen en anders gelooft hij het niet. Wat is hij eigenwijs, vindt u niet? En ongelovig? Waarom twijfelt hij zo? Ze hebben het hem toch verteld? Wat wil hij nu nog meer?' Ik hoor het mezelf denken. Maar is Thomas zo'n vreemde man? Is zijn reactie vreemd? Eerlijk gezegd meen ik van niet. Eerlijk gezegd vind ik het heel herkenbaar. Let maar eens op het volk Israël. Zij vonden het ook moeilijk om in God te geloven, Die ze niet zagen. Al die andere volken hadden zichtbare goden. Dat was tenminste concreet, daar heb je wat aan. En uiteindelijk besloten ze om dan maar een gouden kalf te maken. Die kon je tenminste zien. En in de tijd van Hizkia deden ze het opnieuw. Nu met de koperen slang die Mozes gemaakt had. En de koningen van het noordelijk rijk richten weer de kalverendienst op in Dan en Bethel. Want Israël wilde zien.
En zijn wij anders? Zouden ook wij niet graag willen zien? Als we nu eens eerlijk zijn tegen elkaar, leeft dat ook niet bij ons? We hebben toch nooit de Heere God gezien? En nooit de Heere Jezus? Een kerk is wat dat betreft akelig leeg. We zien slechts een Boek, de Bijbel. We zien de sacramenten (Doop en Avondmaal) en elkaar. Meer zien we niet. En we worden opgeroepen de Heere lief te hebben, Die we nooit hebben gezien. Leeft bij u nooit die gedachte: “Ik zou de Heere Jezus wel eens willen zien. Dat zou me sterken”. Nou, bij mij wel. Want ja, dat wat we wel zien, binnen en buiten de gemeente, brengt ons vaak in verwarring. Is het zo vreemd wat Thomas zegt? Het is eerder begrijpelijk.

Het laatste wat Thomas van zijn Heere zag, was de kruisiging. Dat was een diepe vernedering, een beeld dat op het netvlies van Thomas zal hebben staan gegrift. Wat hij waarschijnlijk niet zomaar wegpoetste. Misschien was het zien van het kruis wel het moment waarop Thomas voor zijn gevoel alles kwijtraakte. En het horen van dit getuigenis brengt dat niet terug. Zijn wij anders? Wij willen toch ook zien, tasten, ervaren, voelen, net als Thomas? De vinger in het teken van de nagelen, de hand in de zijde? Wij willen toch ook iets meemaken, een gezicht zien, een tekst krijgen, een stem van binnen, die uitredding, dat speciale gevoel onder de preek, dat licht in het donker ervaren, die warme gloed vanbinnen als je zingt, die tranen als je bidt. Dat willen wij toch ook? En anders geloven we niet. Net als Thomas. We zijn toch niet anders?

We hebben het getuigenis

Maar Thomas moest het, tot op dat moment, doen met het getuigenis van de discipelen. En dat geldt nu ook voor ons. We zien dit alles niet, we waren er niet bij, maar we hebben het getuigenis. De Bijbel zegt het ons. En dat is een betrouwbare Getuige. Laat het ons gebed zijn dat wij wel geloven. Dat we dit getuigenis, dat wat de discipelen wel gezien, gehoord en getast hebben, aannemen. Dat we ons daaraan toevertrouwen. En dit getuigenis is vast. Onze gemoedsstemmingen willen nog wel eens wijzigen. Daar valt niet op te bouwen. Maar wel op dit getuigenis. Laten we er dan zijn als dit getuigenis tot ons komt. Niet zoals Thomas afwezig zijn, en daardoor in het donker blijven. Laten we de Heere bidden dat dit getuigenis ons overtuigt. Dat we geloven dat de Heere waarlijk is opgestaan. Zodat ook wij komen tot de belijdenis van Thomas; Mijn Heere en mijn God.

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 15 april 1999