Het hart kent zijn eigen bitterheid - Els van Wageningen (22)

Het hart kent zijn eigen bitterheid - Els van Wageningen (22)

Zij had gezwegen, maar nu werd het tijd om te praten. Met een ijskoude blik in haar ogen keek zij Geertje aan. ‘Heb jij je ooit wel eens afgevraagd hoe ik mij heb gevoeld toen jullie je verloofden en het tot een huwelijksdag kwam? Dat jullie een gezin stichtten en ik moest toekijken hoe de jaren voorbij gingen en er niemand voor mij kwam? Hebben jullie jezelf ooit eens afgevraagd hoeveel pijn dit deed als ik weer een geboorte merklap mocht borduren? Voor een ander, nooit voor mijzelf! Jullie hebben een man die voor je zorgt, brood op de plank brengt, jullie het gevoel geeft dat je speciaal bent. Die ervaring zal ik nooit meemaken. Nu ben jij jaloers op dat geld wat ik heb gekregen. Ik zou alles meteen weggeven voor het huwelijksgeluk wat jij hebt, Geertje, en dan ook nog de kinderzegen te krijgen… Denken jullie er ook zo over, net als zij?' Woedend keek Davina Cato en Caroline aan. Caroline zat met grote ogen van de één naar de ander te kijken en was lijkbleek geworden. Cato stond op en antwoordde rustig en bedaard. ‘Ik ben het niet eens met de zienswijze van Geertje. Oom Dirk heeft een vooruitziende blik gehad en heeft jouw toekomst verzekerd. Inderdaad, wij hebben een echtgenoot die voor inkomsten zorgt en dat heb jij niet. Ik hoop dat je er verstandig mee om zult gaan.’ Cato liep op Davina af en nam haar gezicht tussen haar handen. ‘Kijk mij aan, lieve zus, ik denk dat het je wel zal lukken. Het geld is je van harte gegund!’
Die avond, toen Davina voordat zij naar bed ging in de spiegel keek en haar haar borstelde, deed zij zichzelf een plechtige belofte. Dat, wat er ook in haar verdere leven mocht gebeuren, zij nooit, maar dan ook nooit en te nimmer één van haar zussen om financiële bijstand zou vragen.

De volgende morgen had Davina een lang gesprek met Trijntje over haar plannen met het huis van oom Dirk. ‘Ik heb besloten het zo snel mogelijk te verkopen en als dat niet lukt het te verhuren. Ik zou het op prijs stellen, Trijntje, als je zo lang in het huis wilt blijven wonen en voor het onderhoud zorg wil dragen.’ Opluchting was in de ogen van Trijntje te lezen, nu ze niet meteen op straat kwam te staan, en dat zij met een gerust hart op zoek kon gaan naar een nieuwe betrekking. Davina maakte van deze gelegenheid ook gebruik Trijntje te attenderen op de ziekenhuizen in Rotterdam. Daar moest de dienstbode niets van weten. ‘Ik ben nooit verder geweest dan Goedereede aan de ene en Oude-Tonge aan de andere kant van het eiland en dan nu naar de grote stad? Geen denken aan, juffrouw Werner.’ Ergens begreep Davina de beweegredenen wel van Trijntje. In Rotterdam zou ze ook alleen zijn, maar ook niemand kennen; hier op het eiland had ze altijd nog haar familie en vriendinnen.

HOOFDSTUK 10

Cato voelde er in eerste instantie niet veel voor en zij liet dit dan ook duidelijk aan Teun blijken. Haar echtgenoot was meteen enthousiast en probeerde van alles om Cato van zijn gelijk te overtuigen. Waarom moesten zij nu zo nodig van Sommelsdijk naar Den Haag verhuizen? Ze waren hier allebei geboren en getogen en zeker wat de familie van Teun betrof, die woonden allemaal in de buurt. Teun had een bloeiende praktijk en zij waren helemaal in de gemeenschap opgenomen. Waarom zou je, als iets goed was, dat veranderen? Dat waren de gedachten van Cato, maar Teun was zo vol van het idee om zijn geluk in Den Haag te beproeven, dat Cato al op voorhand begreep dat zij de verliezer zou zijn. ‘Ik wil mijn vleugels uitslaan, nieuwe horizonnen ontdekken, mijn visie verbreden en helaas, dat kan niet op dit eiland. Wil ik dat bereiken, dan moeten we toch heus verhuizen naar de overkant. Mijn keuze is op Den Haag gevallen voor jou, Cato. Graag zou ik in de buurt waar Geertje en Caroline wonen een nieuwe praktijk beginnen.’ Cato bleef zo haar twijfels houden over de vraag of ze daar in Den Haag wel om een huisarts van het platteland zaten te springen. Dan was er Davina ook nog. Als ze naar Den Haag verhuisden, dan was er niemand meer op Flakkee die naar haar omkeek. Tante Leentje was het enige familielid dat nog leefde. Na het ziekbed en overlijden van oom Dirk had Davina de banden met haar tante aangehaald. Eén keer per week kwam ze bij haar op bezoek. Met Cato was afgesproken dat zij er dan niet bij zou zijn. Niet dat het te druk voor tante was, maar als Cato op een ander tijdstip dan de donderdagmiddag kwam, had tante Leentje nóg iets om naar uit te kijken. Haar wereldje werd steeds kleiner, nu er langzamerhand meer vrienden en kennissen van vroeger wegvielen. Cato zuchtte eens; je kon niet altijd met familie rekening houden, maar zij voelde zich toch verantwoordelijk voor Davina. Toen Teun echter de opmerking maakte dat Cato ook moest denken aan de toekomst van hun kinderen, wist zij dat het een verloren zaak was. De langste tijd hadden zij in Sommelsdijk doorgebracht. Hun oudste zoon Dirk studeerde in Leiden, oudste dochter Christina nam binnenkort afscheid van de kostschool, ook zij wilde graag verder studeren. ‘We moeten ook aan de kosten denken,’ sprak Teun zich uit. ‘Als we in Den Haag wonen, kunnen de kinderen daar naar school en hoeven ze niet intern of bij een hospita en dat scheelt weer en jij hebt dan ons gezin weer om je heen.’

Cato zag er tegenop om het nieuws van de verhuizing aan Davina te vertellen. Eerst had zij tante Leentje op de hoogte gesteld en Cato besefte dat ze er nu niet meer onderuit kon. Als Davina weer op bezoek kwam bij tante, en die zou ongetwijfeld daarover beginnen, kon haar zus dit weleens verkeerd opvatten. Nu was er geen ontkomen meer aan en Cato liet een rijtuig komen om naar Dirksland te gaan.