Afbeelding
Foto:

Column: Apetrots ben ik

Een paar minuten later rent ook haar klas de vrijheid tegemoet. Het enthousiasme glijdt echter direct van onze dochter af als ze mij - vrolijk zwaaiend - als enige bij de poort ziet staan. Haar gezicht betrekt en ik meen wat schaamrood op de kaken te zien. "Mama," sist ze. "Ik wil ook alleen naar huis fietsen. Iedereen in mijn klas gaat al alleen", voegt ze er haastig aan toe, terwijl ze naar de uitgestorven kiss-and-ride-strook wijst. Ze heeft gelijk. Mokkend fietst ze een meter of tien voor me uit. Eenmaal thuis maakt een glaasje drinken en een koekje veel goed, maar vergeten is ze het nog niet. "Wanneer mag ik nu alleen naar school?" Ik denk na. "Ik ben al bijna acht, hè?" dringt ze aan. In gedachten fiets ik de route naar school, ik tel de gevaarlijke kruispunten, de weinig overzichtelijke bochten en de beren op de weg. Het lijken er meer dan toen ik acht was. En sowieso te veel om haar alleen te laten gaan. "Ik kan het echt wel, hoor", dringt ze nog eens aan. Ik twijfel er geen moment aan. Maar kan ik het ook? Haar weer een beetje meer loslaten?
De volgende morgen fietst ze alleen weg. Haar hoofd gevuld met adviezen van papa, waarschuwingen van mama en afspraken met beiden. Ze lacht. Ik zwaai. De beren op de weg stuiven uiteen. Ze kan dit. Ik kan dit. Als ik haar zusje vijf minuten later bij het schoolhek afzet, staat ze conform afspraak al vrolijk zwaaiend op me te wachten. Apetrots ben ik. Op haar. En stiekem ook een beetje op mezelf.