Vervolgverhaal - Het hart kent zijn eigen bitterheid - Els van Wageningen (20)

HOOFDSTUK 9

De gezondheidstoestand van oom Dirk ging langzaam maar gestaag achteruit. In de late herfst van 1894 kreeg hij een zware verkoudheid. Ondanks de goede zorgen van zowel Davina als Trijntje, wilde hij maar niet beter worden. Ook de huisarts kwam regelmatig langs om naar zijn patiënt te kijken, maar bij ieder bezoek stond zijn gezicht steeds zorgelijker. ‘Uw oom heeft de moed niet meer,’ zo sprak hij tegen Davina. ‘Hij is ‘op’, om het zo maar eens te zeggen. U moet er terdege rekening mee houden dat het einde nabij is.’ Davina huiverde bij deze woorden, maar zij moest de waarheid onder ogen zien, hoe moeilijk het ook was. Oom Dirk ging steeds vaker naar bed; hij deed zelfs een middagdutje. Dat laatste wilde heel wat zeggen voor een man die altijd maar bezig was. Het hoesten wilde ook maar niet overgaan. Oom Dirk kreeg steeds meer aanvallen van benauwdheid, soms zelfs zo erg dat hij er bijna in stikte. Om Trijntje te ontlasten, trok Davina tijdelijk bij oom Dirk in. Haar zussen werden van de slechte gezondheidssituatie op de hoogte gesteld, maar alleen Cato kwam nu wat vaker langs. De anderen schreven bemoedigende brieven aan Davina. ‘Wij bidden voor je dat je de kracht en de wijsheid van onze God mag ontvangen om oom zo goed mogelijk te verzorgen.’ Daar was Davina dankbaar voor, maar toch kon ze niet om de gedachte heen dat haar zussen het wel best vonden. Als ze hier in de buurt woonden, konden ze haar helpen met de verzorging, want dat viel haar behoorlijk zwaar. Oom Dirk was nu niet bepaald een dankbare patiënt, hij klaagde steevast over van alles. Dan was er dit niet goed, dan dat niet en hij dreef Davina regelmatig tot wanhoop. Zij kreeg steeds meer bewondering voor Trijntje, die dit al jaren onderging. Trijntje klaagde niet en deed alles precies wat haar werkgever haar opdroeg. Davina moest soms op haar lip bijten om niet in woede uit te barsten. Ze probeerde een voorbeeld te nemen aan Trijntje, daar was, naar de mening van Davina, een verpleegster aan verloren gegaan. Met veel humor trad zij oom Dirk tegemoet, ook al kreeg zij het nodige naar haar hoofd geslingerd. De dienstbode werd er niet warm of koud van. Hoe krijgt zij het toch voor elkaar? dacht Davina vaak. Haar gedachten gingen nog verder. Wat zou Trijntje gaan doen als oom Dirk er straks niet meer zou zijn? Het lag voor de hand dat zij een nieuwe betrekking moest zoeken, of oom Dirk moest haar een flink legaat nalaten, zodat zij niet meer hoefde te werken. Van dat laatste mocht je niet uit gaan, maar de wonderen waren de wereld nog niet uit. Als het zo ver was, dan zou Davina Trijntje zeker aanraden om een betrekking in een ziekenhuis te overwegen. Daarvoor zou zij dan van het eiland moeten vertrekken naar Rotterdam. Daar waren in de loop der jaren ziekenhuizen gebouwd, zoals het Bethesda Ziekenhuis of het Diaconessenhuis. Ook had Davina gehoord van het Sint Franciscus Gasthuis, maar dat was een ziekenhuis gebaseerd op rooms-katholieke grondslag en of zij hervormde verpleegsters aannamen… Over de persoonlijke situatie van Trijntje, of zij bijvoorbeeld nog ouders had en of broers en zussen nog leefden, wist Davina niets. Dit zo maar aan haar vragen vond Davina toch wel erg ver gaan.

Davina stelde oom Dirk voor om een stoombadje te nemen. Wantrouwend keek hij zijn nichtje aan. ‘Een stoombadje, waar is dat nu weer goed voor?’
‘Het is bedoeld om u wat meer lucht te geven. Kijk, ik heb hier wat kamille en dat staat bekend om zijn zuiverende werking. Ik hoop dat de slijmen hiermee wat los komen.’
Oom Dirk wilde weigeren, maar toen hij de blik in de ogen van Davina zag, ging hij toch overstag.
‘Moet ik dan ook zo’n doek over mijn hoofd?’
Davina knikte en oom Dirk gaf zich gewonnen.
‘Nou, goed dan, als jij het zegt zal het wel zo zijn, je bent niet voor niets de dochter van een huisarts. Ik moet daarvoor zeker wel uit bed komen?’
‘Graag oom, want dan zit u rechtop en komen de dampen beter in uw longen.’
De oude man haalde nog eens luidruchtig zijn neus op. ‘Ja, en stel je eens voor dat ik de kom met water omstoot, dan zul je Trijntje eens horen.’
‘Niet alleen Trijntje, oom Dirk, want het is wel behoorlijk warm water.’
Oom Dirk zei niets meer. Ondanks de dagelijkse stoombaden ging het bergafwaarts. Oom Dirk liet de notaris bij zich roepen en maakte zijn testament in orde.

Het ziekbed werd uiteindelijk zijn sterfbed. Op één van de laatste dagen had hij de hand van Davina gegrepen en maakte hij duidelijk dat ze moest gaan zitten.
‘Ik wil je bedanken, mijn lieve kind, voor alles wat je de afgelopen tijd voor mij hebt gedaan.' Davina wilde iets zeggen, maar oom Dirk legde met een handgebaar haar het zwijgen op. ‘Mij nu niet in de rede vallen, het kost mij toch al veel moeite om te praten. Dank je wel, Davina, je bent als een dochter voor mij geweest. Jij bent een Droogendijk, Davina, in hart en nieren, vergeet nooit je afkomst. Ook ben ik je niet vergeten, dat zul je straks wel merken als ik er niet meer ben. Het is genoeg geweest, ik heb een goed leven gehad; zeker mijn huwelijk met Pietje, de kameraadschap van je vader en de liefde van mijn beide zusters. Lang geleden ben ik ook gelukkig getrouwd geweest met Jannetje, maar zij is helaas in het kraambed samen met ons jongetje overleden. Armoede heb ik nooit gekend en dat is ook een grote zegen.'