Meditatie: Hij brengt alles mee

Ik ben gekomen. Met die woorden onderscheidt Jezus Zich van tal van andere 'herders', die ook gekomen zijn. Maar zij hebben zich als herders opgeworpen. In ieder geval hebben zij hun herderschap gekenmerkt door uitbuiting van de schapen. En toen het erop aan kwam om - zoals een echte herder betaamt - tot het uiterste te gaan om de schapen uit gevaar en nood te redden, gingen ze er vandoor. Ze hadden hun eigen leven liever dan de schapen... Het waren herders zonder hart: de koningen van Israël die hun onderdanen voorgingen op de weg van God àf. Zo ook de geestelijke leidslieden van Jezus' dagen die de mensen ondraaglijke lasten oplegden en de schapen alleen maar schoren zonder hen te weiden. Moet het diepgaand onderscheid tussen hen en Jezus nog uitgelegd worden? Hoever dat komen van Jezus ging, nooit duidelijker wordt het ons uitgelegd en aangetoond dan wanneer er in het midden van Zijn Gemeente de stille sprake is van het gebroken woord en de vergoten wijn. Zo ver en zo diep vernederde Christus Zich. Hij achtte Zijn eigen leven niet. Slechts voor Zijn schapen leefde Hij en stierf Hij toen Zijn tijd, Zijn ure was aangebroken.
Waarom leveren zovelen hun ziel en zaligheid uit aan dieven en huurlingen, hoe mooi de namen ook zijn die zij dragen? Als 't erop aan komt laten zij u in de steek. Als de nood en de dood aan de man komt, maken zij zich uit de voeten. Er zijn al wat bittere ervaringen opgedaan, door hen die hun heil verwachtten van de wereld, van mensen, van zichzelf… Wat zegt Jezus? Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben. Dat is een strikte, exclusieve boodschap, een machtige zelfopenbaring van Jezus. U kunt dat 'leven' nooit nauw genoeg koppelen aan Hem. Het is in Hem en bij Hem. Hij is het Zelf. Trekt u daaruit maar de slotsom dat het leven in ons niet is te vinden. Wie waarachtig de levensbalans opmaakt, ontdekt hoezeer wij midden in de dood liggen. Wij hebben het leven niet, niet meer. Wij verloren het, toen wij in de zonde de door God gestelde grenzen overschreden. Sindsdien incasseren wij het loon van de zonde: de dood in al haar facetten, in haar drievoudige verschrikking, tijdelijk, geestelijke en eeuwig. En op geen enkele manier brengen wij het leven binnen ons bereik. Het ligt niet aan het einde van onze vrome pogingen, het vloeit niet voort uit onze godsdienstigheid, het vleit zich niet geruststellend neer over onze goede bedoelingen. Onontkoombaar scherp luidt het requisitoir van de Schrift: "Er is niemand die God zoekt, niemand, die goed doet: allen zijn zij afgeweken en tesamen onnut geworden" (Rom. 3). Meen niet dat dit te donker, te zwart gekleurd is. Met dat te doen, verraadt u een ontstellend gebrek aan zelfkennis. U lost de zaak, de grote schending tussen God en u niet op door zonder meer, spanningsloos, te zeggen: Christus is gekomen en Hij heeft het allemaal voor ons in orde gemaakt, over die dood maak ik mij dus geen zorgen.

Het kruis en de bittere eenzaamheid van Christus in de Godverlatenheid maken duidelijk hoe diep verloren wij zijn, hoezeer het leven ons is ontvallen. Maar daartegenover klinkt een verlossend evangelie: Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben. In de Bijbel trekt een lange rij mensen aan ons oog voorbij, voor wie dat waar werd: Maria Magdalena, Petrus, Thomas en vele, vele anderen meer. Verloren schapen, die een Herder vonden en in Hem het leven. Toen Hij zei: Zie, hier ben Ik, Ik ben het, de Levende, opgestaan uit de dood om u het leven te schenken. Ik heb het aan het licht gebracht. Zolang u dat leven zoekt buiten Hem om, kan het met u nog alle kanten op. U houdt het uiteindelijk nog vast in uw eigen hand. Daarom ook die twijfel, die onzekerheid, dat zoeken zonder vinden, dat hopen zonder grond. Totdat wij geen kant meer uit kunnen, de dood en het oordeel ons elke uitweg afsnijden en het maar één kant meer op kan: naar Hem toe! En... laat ieder, die het ondervond, het maar getuigen: dan léven wij eerst echt en recht! Dan is er behoud, licht, vreugde, troost en oneindige vrede, kortom leven en overvloed. En dan ook de lering, meer en meer, hoezeer ons levensbehoud en -onderhoud alléén in Hem ligt. Hoe dieper dat nu in ons uitgewerkt wordt, des te vaster haken wij aan dat 'opdat', aan het Woord van Hem. Hij heeft het gezegd. Hij is de Bron van het leven en ieder die in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven. Het is evenwel zo groot en machtig, dat wij telkens weer op die hoogte getild moeten worden. Hoe onschatbaar rijk worden ons dan de sacramenten. Zij brengen ons op de hoogte van het Woord en de Heilige Geest verzekert ons erdoor en Hij verzegelt het Woord en het Leven, zoals dal in de Her­ der is, aan ons hart. Heerlijke toeëigening van twee kanten! Woord en sacrament zijn de twee reddende handen van de goede Herder.
En overvloed hebben... Het is de eer van Jezus te na dat Zijn schapen er karig van zouden moeten leven. Hij kwam opdat zij overvloed hebben. Dat is nu Psalm 23. Zo diep, zo teer, zo vol, zo stil, zo alleen maar meer Hij... U kunt daar toch met de beste wil van de wereld niet in lezen dat Zijn schapen het moeten doen met uitgedroogde beken en een schriele graspol hier en daar? Wie dát van deze Herder wil rondvertellen, doet Hem schandelijk onrecht aan. Jawel, wie weg zwerft, wie boven genade uitkomt, of wie rust op eens ontvangen zegeningen, moet hier vreemd opkijken als het land schraal wordt en de beek droog valt... Maar of de Herder u daar gebracht heeft? En als u vraagt wat nu die overvloed is, laat dat lied het yoor u zeggen en zingen:

Als ik Hem maar kenne,
Hem de mijne weet;
Als mijn har( zich Hem gewenne,
Nimmermeer Zijn trouw vergeet... "

Overvloed, ze bundelt zich in het slot van vers tien. "Ik ben de goede Herder" . Dáármee is alles gezegd. En als God Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft (want de Herder werd geslagen!), zou Hij ons dan met Hem niet alle dingen schenken? Zoekt het niet bij anderen. Zoekt het bij Hem alleen. Ach, alles buiten Hem stelt teleur. Het is zo nameloos arm, zo leeg, zo dor. Bij Hem kan het alleen maar meevallen. En wie als een verloren schaap roept om deze Herder, voor die is er de verrassing van grazige weiden en wateren der rust. Goede Herder, gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp!

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 15 november 2002