Vraag van de week: Op het randje

Van oudsher zijn er randschriften aangebracht op de zijkant van zilveren en gouden munten van voldoende dikte, om het zgn. snoeien (afsnijden en afslijpen) tegen te gaan. Handelaren en geldwisselaars moes­ten met weegschaaltjes het ontvangen geld wegen, om het juiste gewicht aan ongesnoeide munten te kunnen incasseren. Tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden stond op sommige munten: "Si Deus Nobiscum Quis Contra Nos" (ofwel: Als God met ons is, wie kan dan tegen ons zijn?) Dit in verband met de langdurige strijd tegen Spanje en andere erfvijanden. Toen na de aftocht van de Franse legers uit ons land en Napoleons nederlaag bij Waterloo voor het nieuwe Konink­rijk der Nederlanden een decimaal geldstelsel werd ontworpen, bepaalde koning Willem I op grond van deze traditie, dat "God zij met ons" het randschrift zou worden van de munten met ‘hogere waarden’ dan de pas­munt welke vanaf 1818 te Utrecht en te Brussel geslagen zouden worden. De kleinere muntjes kregen een kartelrand en bankpapier kreeg een water­merk om evt. vervalsing te kunnen constateren.