Vervolgverhaal - Het hart kent zijn eigen bitterheid - Els van Wageningen (1)

HOOFDSTUK 1

Dirksland, voorjaar 1879

Het was zondagochtend. Huisarts Werner liep met zijn echtgenote Adriaantje, geboren Droogendijk en vier van hun vijf dochters, Cato, Caroline, Davina en Harriat, naar de kerk. Het was maar een klein stukje lopen vanaf het statige doktershuis aan de Voorstraat naar het monumentale gebouw dat midden in het dorp stond. Via het Kerkepad, dat nog geen vijftig meter van hun huis begon, stond het gezin in ongeveer tien minuten in het voorportaal van de kerk. De familie Werner kon, wat dat betrof, zo laat mogelijk naar de kerk gaan. De huisarts was ook notabele en had dus een vaste plaats. Dat gold niet voor zijn echtgenote en dochters, die plaats moesten nemen in het vrouwengedeelte. Toch waren de Werners altijd ruim op tijd in de kerk. Zowel de huisarts als zijn echtgenote hielden niet van dat gehaaste gedoe en zeker niet op de dag des Heeren. Er was nog een vijfde dochter en dat was Geertje, de tweede in de rij. Het jaar daarvoor was zij in het huwelijk getreden met Florus Reeringh en was van het eiland vertrokken, naar Den Helder, in de kop van Noord-Holland. Dat was op zich niet zo verwonderlijk, haar echtgenoot was iets hoogs bij de marine. Het zou niet lang meer duren voordat de jongste dochter Harriat naar Baarn zou vertrekken om daar een paar jaar in huize ‘Erica’ door te brengen, een kostschool voor meisjes. Ook de andere meisjes Werner hadden daar hun opleiding gekregen. Nu waren er nog drie huwbare dochters thuis, Cato, de oudste van drieëntwintig jaar, Caroline van twintig jaar en Davina, die zeventien zomers telde.

In het nabijgelegen Sommelsdijk was er een nieuwe huisarts gekomen. Huisarts Werner was blij met de komst van collega Teun Breesnee. Het betekende immers niet alleen nieuw bloed, maar ook nieuwe inzichten en ideeën omtrent de medische technieken. Christiaan Werner stond hiervoor open en al snel had hij contact gelegd met zijn jongere collega. Ook in Sommelsdijk waren ze verguld met hem. Hij was eigenlijk een van hen. Geboren en getogen in Nieuwe Tonge, een buurtschap dat ongeveer vijf kilometer van Sommelsdijk lag. Weliswaar een rijke boerenzoon maar toch, het Flakkeese bloed stroomde flink door zijn aderen. In die tijd waren er nog niet zo veel artsen die aan een universiteit hadden gestudeerd. Zulke artsen werden ‘doctor medicinae’ genoemd in tegenstelling tot zoveel andere ‘doktoren’, die meestal niet meer waren dan heelmeesters met een beperkte opleiding. Gewoonlijk betekende dat niet meer dan een jaar of twee meelopen in de praktijk van een andere heelmeester. Chirurgijns gingen wel kijken hoe overledenen werden ontleed om op deze manier te leren hoe het menselijke lichaam in elkaar zat. Dergelijke lessen werden vanwege de temperatuur alleen in de winter gegeven. Teun studeerde aanvankelijk wis- en natuurkunde aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Nadat hij ‘met hoogste lof’ voor het kandidaatsexamen was geslaagd, ging hij promoveren.

Daarna ging hij medicijnen studeren en nadat hij de akte van bevoegdheid van arts had gekregen, keerde hij terug naar zijn geboortestreek. Bovendien was deze jonge arts nog vrijgezel ook. Meerdere dochters van gegoede afkomst droomden ervan, evenals hun moeders, dat zij de uitverkorene zouden zijn om de echtgenote van de huisarts te worden. Het was dus niet verwonderlijk dat de handel en wandel van de jonge huisarts met argusogen werd bekeken. Niet alleen in Sommelsdijk maar ook in Dirksland. Dat Breesnee enkel en alleen voor advies, overleg en om te praten over de laatste en nieuwste medische inzichten bij collega Werner op bezoek ging, ging er bij de burgerij niet in. ‘Ben je mal,’ zeiden de dames onder het theedrinken tegen elkaar. ‘Dokter Werner heeft nog vier dochters thuis wonen, de jongste telt niet mee, dat is nog maar een kind, maar die andere drie. Nee, let op mijn woorden: ‘of Cato, Caroline of Davina verhuist straks van de ene Voorstraat naar de andere.’ Dat vond men een leuk grapje, het gezin Werner woonde aan de Voorstraat in Dirksland, terwijl huisarts Breesnee een mooi pand bezat aan de Voorstraat in Sommelsdijk. De roddeltantes vroegen zich onder elkaar af wie er de beste kansen op een huwelijk maakte. De voorkeur ging uit naar Davina, een schat van een jonge vrouw, precies haar moeder. Hier bestond geen twijfel over, Davina had de beste papieren om de toekomstige mevrouw Breesnee te worden.

Nog niet zo lang geleden was Davina teruggekeerd van kostschool, ergens in de buurt van Utrecht, en ze werd door haar moeder volop ingeschakeld bij het liefdadigheidswerk.
Dacht Davina daar ook zo over? Zijdelings ving zij wel eens wat op wat de theetantes over haar bespraken, maar zij deed net alsof ze dit niet hoorde. Iedereen in huis vond het fijn als Teun Breesnee langs kwam om met vader te overleggen. Na de bespreking dronk hij steevast een kopje thee en daarbij waren, als vanzelfsprekend, ook de zussen aanwezig. Vooral Davina keek naar zijn bezoekjes uit. Teun was een gezellige prater, hij had gevoel voor humor en kon over veel onderwerpen meepraten. Zij vond het altijd jammer als hij na een half uurtje zijn horloge uit zijn vestzak pakte, er op tikte, en verkondigde dat hij weer naar Sommelsdijk ging. Davina zou het nooit aan één van haar zussen bekennen, maar zij was verliefd en niet zo'n beetje ook.