Vervolgverhaal - Joke Verweerd – Snoeitijd (93)

Hoofdstuk 19

Dinsdagmorgenvroeg zit het potdicht van de mist.
Chiel voelt Catharina’s vorsende blik als hij, net geschoren, een paar boterhammen smeert. Willemijn is al weer aan het werk, ze heeft vanmorgen om zeven uur een zachte roffel op zijn deur gegeven ter bemoediging. Met zijn handen onder zijn hoofd lag hij de dag te plannen.
Als Aijsa eerst maar in de auto zit! Het is vervelend dat hij niet kan inschatten hoe de dag verder gaat lopen. Het houdt voor hem voorlopig op bij gate 19 op Schiphol. Op de terugweg zal hij verder moeten kijken. De afspraak is dat Willemijn na haar werk Ugur op de hoogte zal stellen. Chiel zelf zal Joris Janssen bellen en de politie inlichten. En dan is het afwachten.
Vanavond is de hoorzitting op het gemeentehuis. Hij zou liever niet gaan. Het lijkt hem niet verstandig. Aan de andere kant: Lode rekent er vast op dat hij meegaat. Chiel zucht en dat is voor Catharina blijkbaar een teken.
‘Hou je rekening met de files? Voor half vier moet je de Randstad uit zijn. Lode maakt zich erg druk om die vergadering vanavond. Als hij dan ook nog moet stressen of jij wel op tijd bent, kunnen we hem opdweilen.’
Ze komt naast hem aan tafel zitten, met haar kommetje yoghurt met muesli.
‘Ik ben om half vier weer hier. Dat komt wel goed.’ Hij schuift het ontbijtbordje van zich af, hij kan het brood niet door zijn keel krijgen.
‘Je kunt het mij wel zeggen; ik herken de symptomen. Ik ben niet gek, Chiel! Vorige week dinsdag moest je onverwachts naar Den Haag. Nu is het weer dinsdag en heb je de auto nodig. Het ene moment ben je ongedurig, het andere moment zit je voor je uit te staren met een wazige blik. Geef het maar toe: je hebt iemand ontmoet die aan je gemoedsrust knaagt!’
Hij schiet hardop in de lach.
Ze wordt ernstig van zijn lachen.
‘Ik gun het je zo. Je kunt je leven lang toch niet aan een herinnering lopen torsen?’
Ze meent het en dat stemt hem mild. Ze mag het wel weten nu.
‘Het is iets heel anders, Catharina. Vandaag zet ik Aijsa op het vliegtuig. Ze gaat naar Gold Apple Garden voor een tijd.’
De lepel valt uit Catharina’s hand. Er zit meteen een spat yoghurt op haar wang. Ze probeert hem weg te vegen, maar ze veegt er naast. ‘Zie je wel, ik dacht al dat er iets in de lucht hing dat met Martijn en Aijsa te maken had! Maar waarom moet dat op stel en sprong?’
Hij kan het nóg niet over zijn lippen krijgen, niet tegen haar. Hij knikt alleen en Catharina heeft niet meer nodig.
‘Je méent het!’ zegt ze geschokt.
In de stilte die valt, is het gekraak van Lodes voeten op de houten vloer boven te horen. Er is weinig tijd meer.
‘Doe je dit in je eentje? Chiel! Je onderschat de risico’s!’ Haar stem schiet hoog uit.
Hij legt zijn hand op haar arm.
‘Stil, er is goed over nagedacht. De decaan van school is op de hoogte, Ugur wordt ingeschakeld en als ik terugkom, ga ik persoonlijk langs het politiebureau.’
Van boven klinkt Lodes ongeduldige stem: ‘Crina, er ligt weer niks klaar! Welke sokken, welk shirt?’
Ze staat al. Er is een fel rood naar haar hals geschoten.
‘Twee kinderen met een kind! Veel te jong om er iets van te maken. Onverantwoord!’
Chiel staat op, bezeerd. Zijn stem klinkt stug. ‘Twee dappere mensen, die niet weglopen voor wat ze zich op de hals hebben gehaald.’
Ze is al bijna de keuken uit als ze zich naar hem omdraait. Haar ogen schieten vuur, hij heeft haar maar een keer eerder zo kwaad gezien. ‘Jíj weet niet wat je je hiermee op de hals haalt! En wat dit voor gevolgen heeft! We kunnen hier beter buiten blijven!’
De deur knalt achter haar in het slot.
Van boven klinkt de mopperende stem van Lodewijk. ‘Nou nou, kan het niet wat zachter!’
Chiel klemt zijn handen om de tafelrand. Ze hoort het niet, want haar voeten rennen de trap op, maar het is dan toch gezegd: ‘Dat was tóen, Catharina! Tóen wist ik niet wat ik me op de hals haalde. Jij hebt me erbuiten gelaten, dat had je niet mogen doen.’
Hij loopt nog even bij Mijntje binnen om te groeten. Ze ligt te wachten tot Catharina tijd voor haar heeft. Ze zegt niets, maar hij herkent het verwijt in haar ogen. Hij streelt even het dunne grijze sliertje uit haar gezicht. ‘Zal ik nog koffie halen?’
‘Daar krijg je maar groen haar van!’ zegt ze triest.

Met een zwaar hart start Chiel de auto. Als hij voor een stoplicht staat te wachten, lijkt het alsof hij niet tegen zichzelf maar tegen God praat. ‘Zou het mogelijk zijn dat er begrip is, dat de familie van Aijsa aanvaardt dat het zo is en niet anders? We hebben deze dag allemaal bescherming nodig…’
Onverwachts nog springt het licht op groen.