Vervolgverhaal - Joke Verweerd – Snoeitijd (92)

‘Nee, dat moet jij verzinnen!’
‘Ik?’ Chiel draait de armband in zijn zak om en om.
‘Het moet een happy end hebben, hoor!’
Maar in plaats van zijn mond open te doen, overvalt hem een zwijgen. De wind steekt op en zo hier en daar dwarrelt een blad naar beneden of een twijgje dat hij brak tijdens het plukken.
Willemijn geeft het op: ‘’t Komt later wel zeker?’
‘Ja,’ zegt Chiel en hij wrijft het staren uit zijn ogen. ‘Wat kwam je nou doen op die scooter van je? Me de les lezen en sprookjes vertellen of had je wat anders?’
‘Een vraag eigenlijk. Ga je morgen weer naar de kerk?’
‘Daar heb ik nog niet over nagedacht.’ Hij draait zich om en vraagt zich af wat ze nu weer van plan is.
‘Ik wel,’ zegt ze, ‘want ik wil mee! Wil je me met hoed of zonder?’
‘Alsjeblieft!’ zegt hij verbluft en hij heft afwerend zijn handen.

Ze meende het blijkbaar, merkt Chiel de volgende morgen als hij, wakker gebeierd door de kerkklokken, het koffiezetapparaat van water voorziet. Willemijn komt in een helderrood pakje de keuken in en draait een rondje voor hem.
‘Zoiets moet je vaker dragen!’
‘Mooi hè! Dat heb ik gekocht toen een vriendin trouwde en ik getuige mocht zijn. Ja, met het juiste mantelpakje ben ik zo een dame. Dus ik kan zo mee?’
‘Helemaal goedgekeurd. Ik bied je mijn arm als we de kerk binnenlopen!’
‘Nee, jij was toch niet voor dat spelletje? Ga je zo, met die halfblote torso van je?’
‘Liever niet,’ zegt Chiel, ‘dus moet jij mijn overhemd even bijstrijken, want dat is erg gekreukeld!’
‘Mag dat op zondag?’
‘Het moet! Vanwege het fatsoen!’ zegt hij, haar het overhemd in handen duwend.
Ze begint nog over principes, maar Chiel zegt: ‘Opschieten’, met een blik op zijn horloge.
‘Ik zet al koffie; dat had eigenlijk ook gisteren gemoeten!’
‘Voor eten en drinken zorgen is geen punt op zondag, alleen als het om stoofpeertjes gaat. Vraag maar aan Mijntje.’
De zon maakt er een feest van buiten. Of is het het samen oplopen? Chiel heeft zijn hoofd vol van deze week en hij hoopt dat er straks tijdens het orgelspel wat meer orde in komt.
‘Wat gezellig!’ fluistert Willemijn hem toe als zij op het kerkpad van alle kanten toegeknikt wordt. Geen wonder: ze kent alle mensen en alle mensen kennen haar. Zij heeft hier in het dorp doorgaans een dubbele achternaam: Van der Meij van de post. Chiel krijgt er steeds meer plezier in. Hij wacht braaf tot Willemijn net als de andere vrouwelijke kerkgangers een blik in de spiegel heeft geworpen.
‘Nee, niet zo achterin,’ beslist ze, als hij de Verkadebank wil inschuiven.
Ze neemt hem mee naar een van de voorste banken, alsof ze hier een vaste plaats heeft. Mart Verkade komt langs met een glas water voor op de preekstoel; ook hij neemt de tijd om te groeten.
‘Niet omkijken,’ bezweert Chiel Willemijns enthousiasme.
Dan wordt het stil, een jongeman klimt het trapje van de preekstoel op.
‘Dit is niet dezelfde als vorige week!’ fluistert Chiel, als hij een glimlach verbijt bij Willemijns verbazing.
‘Wat een broekie!’ zegt Willemijn naast hem. Maar dat is voorlopig het laatste wat hij van haar hoort. Ze zit zo stil dat hij zo nu en dan opzij moet kijken. Ze mist geen woord, ze buigt haar hoofd bij de aankondiging van het gebed en houdt haar gevouwen handen tegen haar kin. Hij kan er zelf bijna niet meer van luisteren. Als hij niet meezingt, houdt zij hem met haar wijsvinger bij de les.
‘Zing zelf maar!’ is zijn commentaar.
‘Ik ken die wijs niet; ik ken alleen “Hoger dan de blauwe luchten”.’
Toch probeert ze het, zachtjes en een beetje tegen de toon aan.
Na afloop van de dienst komen de kinderen van de oppas weer terug in de kerk. Ze mogen vooraan het liedje zingen dat ze vanmorgen hebben geleerd. Chiel voelt het aankomen, het kan bijna niet anders.
Als de dunne stemmetjes inzetten, ziet hij hoe ze haar handen samenknijpt tot de knokkels wit worden. Door het raam is de lucht blauwer dan blauw.
‘Hoe vond je het?’ vraagt hij na afloop.
‘Dat zie je toch!’ zegt ze en even later: ‘Ik heb erg goed voor Aijsa kunnen bidden, Chiel, ik ben rustiger nu!’
Ze steekt haar arm door de zijne.