Het graf van zuster Alphonsina.
Het graf van zuster Alphonsina.

Tona Buijs van de Kranendijk, een vrijwel vergeten oorlogsslachtoffer

Tona ging naar de lagere school in Achthuizen. Dat was een flink eind lopen vanaf de Kranendijk. ’s Middags bleef ze over en at op school haar boterhammetje op. Van haar kinderjaren is niet veel bekend, maar uit haar latere brieven weten we dat ze is opgegroeid in een liefdevol en godsdienstig gezin. Haar moeder was zelfs heel vroom.
Zoals in elk boerengezin werkten alle kinderen al heel jong mee op de boerderij. Op school moet Tona een vlijtige leerling geweest zijn. Handwerken vond zij het mooiste vak. Daar was zij ook goed in, evenals in taal en schrijven. Kennelijk is zij in de loop van de jaren de inzet en levenswijze gaan bewonderen van haar onderwijzeressen, de zusters Franciscanessen, oftewel de zusters van Bennebroek. Geleidelijk groeide bij haar de wens ook non te worden en zich in te zetten voor de gemeenschap. Ze was 23 jaar, toen ze de stap naar het klooster besloot te zetten. Haar ouders brachten haar naar Bennebroek, waar de Franciscanessen een klooster hadden. Daar had ze het direct naar haar zin, zoals blijkt uit haar eerste brief van 2 maart 1924 naar huis:: ‘Vader en moeder, ik kan U niet genoeg dankbaar zijn, dat U mij toestemming gegeven heeft om naar het klooster te mogen. Ik had nooit kunnen denken dat ik hier zo gauw thuis zou zijn. Ik heb nog geen tijd gehad om over thuis te treuren. Slapen kan ik als de beste en werk heb ik hier net zo veel als thuis.’

Zuster Alphonsina

Na haar opleiding en professie - inmiddels door het leven gaand als zuster Alphonsina - kreeg zij in 1930 de opdracht van haar overste om in Leeuwarden een modevakschool op te zetten, een taak die ze blijmoedig aanvaardde. Meer moeite had ze met het verzoek naar Fort de Kock op Sumatra te gaan, waar de orde een drukke missiepost had. Daar had men hard een lerares modevak nodig en hoewel ze er erg tegen opzag, gebood de bij haar professie afgelegde belofte van gehoorzaamheid haar zich niet tegen deze opdracht te verzetten. Met het stoomschip Johan de Witt voer zij in 1938 vanuit Amsterdam naar haar nieuwe bestemming, een boeiende en plezierige reis, waarvan zij uitvoerig verslag deed aan het thuisfront. Ook van haar belevenissen in Fort de Kock kreeg de familie veel te horen. Na de inval van de Japanners in Nederlands-Indië stokte de correspondentie, het contact met de familie zou voorgoed verloren gaan.

Op 21 april 1942 kwam zuster Alphonsina in een Japans interneringskamp voor vrouwen en kinderen, in de buurt van het plaatsje Bangkinang terecht. Een in hetzelfde kamp geïnterneerde medezuster, Dionysio genaamd, heeft op verzoek van Alphonsina’s ook non geworden zus, zuster Pelagia, voor de familie van deze periode verslag gedaan. ‘Er werd honger geleden en er waren veel mensen met gezondheidsproblemen. Zuster Alphonsina behoorde tot de flinkste onder ons. Ze was er trots op dat ze nooit onder behandeling van een dokter was geweest. Velen konden een beroep op haar doen. Ook zette zij, met haar jarenlange ervaring als lerares in het modevak, vrouwen aan tot activiteiten zoals kleren maken en verstellen. In juni 1945 kreeg ze echter hoge koorts. De dokter dacht eerst aan moeraskoorts en kon verder niets bijzonders constateren. Met wat rust houden zou het wel weer in orde komen. Maar toen die hoge temperatuur bleef aanhouden, vond de dokter het toch beter haar voor observatie in het ziekenhuis op te nemen. Dat was op 9 juli, drie weken nadat haar ziekte was begonnen. Er volgden een paar weken in het ziekenhuis, maar haar klachten bleven aanhouden. Zij werd nog eens grondig onderzocht. Toen bleek dat haar longen ernstig waren aangetast, werd ze naar de afdeling voor tbc.-patiënten gebracht. De zusters mochten haar twee keer per dag bezoeken. Het viel ons allen op hoe gelaten en blij ze alles wat haar overkwam aanvaardde,’ aldus zuster Dionysio. ‘Toen de dokter haar vroeg, of ze de moed er nog inhield, antwoordde ze: ‘’Ik ben zo gelukkig, ik zou met niemand willen ruilen.’’ De aanhoudende koortsen matten haar echter verschrikkelijk af. ‘We zagen haar met de dag achteruit gaan.’ Toen moeder-overste aan de dokter vroeg, of er nog hoop was, antwoordde deze: ‘Menselijkerwijs gesproken niet.’

Zuster Alphonsina, die aan vliegende tering leed, zou het kamp niet meer levend verlaten. Dat was extra wrang omdat de oorlog op 22 augustus afliep en de vrede getekend werd. Op 23 augustus ontving zij van pastoor Woestenberg het sacrament der stervenden. Op 2 september, rond half één ’s middags, blies zuster Alphonsina haar laatste adem uit. ‘Wij zijn er van overtuigd, dat we in normale omstandigheden met goede voeding haar zeker hadden kunnen behouden‘, zo beëindigt zuster Dionysio haar verslag aan de familie.

Zuster Alphonsina is begraven op het Nederlands ereveld Leuwigajah te Cimaha.

Het geboortehuis van Tona Buijs.
Zuster Alphonsina.