Vervolgverhaal - Joke Verweerd – Snoeitijd (88)

Ik hou niet van de bierkaai, ik draai ze liever een loer.’
Lode stopt, veegt geëmotioneerd over zijn gezicht. Zijn hand beeft.
Dit is heel slecht voor hem, weet Chiel, veel te veel opwinding, veel te emotioneel.
Hij staat op, loopt naar de keuken en haalt een glas koud water voor Lode.
Na een paar slokken heeft Lode zich blijkbaar weer in de hand. Zijn stem klinkt anders nu. Rustiger, gelaten eerst en daarna bijna laconiek.
‘Dan openbaart zich ms en de dokter roept vanaf het begin: “Oppassen voor stress. Regelmaat, rust en ritme, dat zijn de belangrijke dingen in je leven vanaf vandaag.” Ik geef het je te doen, Chiel. Doordat je de boel loslaat, wordt er achter je rug gezegd dat je met de vijand heult. Door je ziekte kun je je werk bij de veiling niet meer aan. Dan wordt er weer gezegd: “Zie je wel, het zal wel tussen de oren zitten.” Je ziet hier de laatste jaren de boel verslonzen en verpauperen… Weet je wat ik het liefst zag? Dat er morgen een bulldozer kwam en dat er overmorgen een bouwbedrijf aan de gang ging. En dat ik dan nog een poosje kon genieten zonder stress en zonder nagewezen te worden.’
‘Plan b dus,’ zegt Chiel, terwijl hij de stapels met mappen weer in de doos doet. Het lijkt hem niet verstandig op dit moment over de cijfers te gaan praten. Daar komt wel een andere gelegenheid voor. Maar Lode denkt daar anders over.
‘Ik laat me niets afpakken! Ik verkoop het liever voor een smak geld.’
‘Ik zie het verschil niet, broer.’
Lode maakt een afwerende beweging, alsof hij zich losrukt. ‘Als ík dat maar zie dan. Ik wil graag dat je kennismaakt met mijn financieel adviseur, Chiel. Het is een beetje een gladde jongen, maar dat is wel nodig in dit geval.’
‘Maak maar een afspraak, maar verwacht van mij geen kundig oordeel. Ik kan over appels wel meepraten, maar de financiële rompslomp laat ik graag aan anderen over.’

Hoofdstuk 18

De zaterdagmiddag is ineens een middag uit lang vervlogen tijden. Chiel loopt naar buiten en hoort ergens ver weg de hark door het grind.
De pluksters zijn aan het werk aan de Herenweg, Chiel heeft daar zo-even nog lege kisten gebracht en volle gehaald. In de schuur staan Catharina en Willemijn aan de sorteerband. Hij is onderweg naar de goudrenetten als hij plotseling stilstaat en luistert naar dat geluid. Waar komt het vandaan? Hij wil erheen. Hij loopt zich toch maar te ergeren in de goudrenetten. De oogst is mager en de befaamde rode blos is in deze hoek ver te zoeken. De appels hebben te donker gehangen, veel te veel in het blad. Er valt niet mee te pronken en ze hangen er volgende week ook nog wel.
Chiel meent dat het geluid uit de oosthoek komt. Hij loopt de boomgaard door in de richting van de volkstuinen. Maar het geluid vervaagt en als hij onder de bomen vandaan weer rechtop lopen kan, hoort hij het niet meer.
De wind in de takken, een kwetterende spreeuw en het protest van een vink. Ook geluiden van vroeger, maar ze lijken niet met de hark en het grind te maken te hebben. Jammer, Chiel had een praatje willen maken met degene die de hark hanteerde. Een man op klompen misschien. Of een oude vrouw met een schort voor. Zomaar een praatje.
Op de tuinen wordt stug gewerkt. Gewied nog steeds, maar vooral ook geoogst. Er ligt een vracht pompoenen op het pad en er wordt zo hier en daar al een perceel winterklaar gemaakt. De bonenstokken, losgetrokken, bijeengebonden, verdwijnen achter het schuilhutje of boven op het afdak. Bramen zijn er nog, zwart en groot dit jaar. De eerste chrysanten worden geknipt en de uien die zo hier en daar liggen te drogen op de uitgespreide jutezakken worden nog eenmaal gekeerd. Volgende keer mogen ze mee naar huis.
Chiel kuiert het pad af en groet en geeft antwoord als iemand een praatje aanknoopt. Misschien toch vanwege het geluid daarnet.
Zijn ergernis over het oneigenlijke gebruik van de boomgaard zakt als hij ziet hoe de mensen werken en hoe trots ze zijn op de oogst. Dan staat hij oog in oog met Ugur.
Was dat de reden waarvoor hij hierheen liep? Chiel blijft staan.
Ugur ligt op zijn knieën, zijn vlijmscherpe mes snijdt door het kruidenbed. Chiel ruikt de pittige geur van peterselie en ook een andere kruidige geur, die hij niet thuis kan brengen.
‘Goedemiddag,’ zegt hij als Ugur opkijkt.
Die knikt en gaat met kalme gebaren door met snijden.
Als Chiel na een kleine aarzeling toch maar besluit door te lopen, zegt Ugur ineens. ‘Onder de druivenwingerd. Er is een zitplaats als u tijd hebt.’
Het is verstandig om hem te spreken, houdt Chiel zichzelf voor. Iedereen vindt dit een aardige belangrijke man in het dorp; waarom zou ik daar een andere mening over hebben?
De zitplaats is een omgekeerde veilingkist, tenzij er bedoeld werd dat Chiel moet plaatsnemen in het gemotoriseerde voertuig van Ugur. Het maakt niet uit, een veilingkist zit prima.