Geloof of ongeloof

Wat een verschil. Elisa geloofde zijn God toen Hij de belofte van redding sprak. En na al die eeuwen sta je daar nog ontroerd bij stil hoe vast hij stond en wat een helder getuigenis hij mocht geven van de aanstaande wonderdaden van zijn God. Hij draagt een stralend licht door de duisternis van het gebeuren in Samaria en zo ook door de moeiten en zorgen die een ieder kunnen overkomen. Dat is wel een heerlijke boodschap, maar ook zo ontzettend moeilijk. Waarom? Omdat dat wat voor de één hoog-heilige zekerheid is, de ander dit ziet als baarlijke onzin. Het botst op het brute, keiharde ongeloof. Dat ondervindt ook Elisa. Maar het is toch goed dat deze beproevende nood komt, God maakt het Zijn volk niet gemakkelijk, maar toch is het goed, het maakt de gelovigen juist sterker en het ongeloof komt ook sterk openbaar.
In die nood daar in Samaria gebeurt dat ook, daar komen geloof en ongeloof scherp tegenover elkaar te staan. De hoofdman, hij is er ook nog. Een moedig en standvastig man overigens. Aan hem is niet te merken dat hij het benauwd heeft, hij gedraagt zich manmoedig. Niet dat hij er ook maar een ogenblik de gedachten bij heeft dat hij er levend van af zal komen, zijn gezond verstand en zijn militair inzicht heeft hem al lang verteld dat het een verloren zaak is. Dat staat voor hem vast, dat er geen mens levend uit komt. En hij heeft kennelijk besloten om waardig te sterven, zoals dat dan heet. Dat was zijn besluit, maar hij had er tot dan toe niets van gezegd. Maar voor hij sterft zal hij zijn levenshouding moeten openbaren. Dat kan nu niet verborgen blijven, maar pas als God hem ergert door het oprechte geloof van Elisa, dan komt hij los. Dat is de weg. Het licht moet schijnen voor de schaduw zichtbaar wordt. Wat is die man vast van zichzelf overtuigd, hij gaat er van uit dat zijn inzicht het enig juiste is, hij kan niet dwalen. Maar als dan Elisa spreekt uit het geloof en hij spreekt andere dingen die de wijze hoofdman niet bevatten kan, dan wordt hij giftig, smalend en sarcastisch. Wat zeg je daar, Elisa? Morgen een maat meelbloem voor een sikkel en twee maten gerst voor een sikkel? En dat in de poort van Samaria? Man, Elisa, dat kan toch niet, wees nu toch verstandig. Zie, zo de Heeren vensteren in de hemel maakte, zou dit geschieden? Zeg nu zelf. En inderdaad, de hoofdman zegt het zelf. Hij heeft al een volledige voorstelling hoe het gaan zal. En daar verandert niets aan. Koren komt immers niet kant en klaar uit de hemel vallen. Al maakte God morgen aan de dag vensters in de hemel, dan kon het nog niet. Zou God een korenvoorraad in de hemel hebben om die uit te storten? Neen koren is aards, dat moet gezaaid worden, dat moet groeien en geoogst worden, dan kan er pas wat van komen.
Wat is die man nuchter. Daar is zo gezien geen speld tussen te krijgen. Maar wat houdt hij er intussen een ellendige god op na. Want we moeten daar niet overheen lezen, hij noemt de Heere. Maar hij ziet en gelooft niet de Heere in Zijn Almacht en Majesteit. De god die hij en heel het ongeloof op het oog heeft is een onmachtige, die niet meer kan dan wat redelijk denkbaar is. Ellendig is dat, dat is geen God, Die wonder doet op wonder horen. Die ellendige god van het ongeloof die de God van hemel en aarde de Eer niet geeft. En dat is het ook wat die felle botsing tussen geloof en ongeloof teweeg brengt. Het spottend ongeloof brengt het niet ver. Het steunt tenslotte nergens op. Het houdt het in het aangezicht van de dood zeker niet uit. Daar kan alleen het wonder redden, het Wonder van de genade Gods. Daar moet het ongeloof achter blijven. Maar voor het geloof wordt de poort wijd geopend met het wonder. De Heere Jezus Christus zegt: Die in Mij gelooft, zal leven al ware hij ook gestorven. Dat is toch voor geen menselijk verstand te vatten, maar voor het geloof is het levende werkelijkheid, omdat de Levende Heiland dat Zelf zegt. En met minder hoeven wij toch niet te doen, want wij mogen geloven in de belofte van Hem, Die nog nooit één belofte geschonden heeft. Wie dat geloof heeft, die heeft alles.

Maar we moeten ons wel in alle eerlijkheid afvragen wat er uit ons leven openbaar komt. We leven daar vaak ontstellend gemakkelijk overheen, maar hoe vaak overkomt het ons niet dat wij in nood en benauwdheid zo weinig op God en Zijn Woord vertrouwen. Komen we daar mee in de schuld, verootmoedigt dat ons voor God? Roepen we dan verbijsterd: o God, wees mij zondaar genadig? Als wij beledigd worden, dan voelen we ons als regel diep gegriefd, als wij iets zeggen of doen en we merken wantrouwen, dan vinden we dat heel erg. Maar wat doen wij tegenover God, Die nooit beloften heeft geschonden en Die nooit laat varen enig werk dat Zijn hand ooit begon? Al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. En we moeten niet menen dat we ongestraft ongelovig kunnen zijn. Elisa moest er het oordeel over uitspreken. Zie, ge zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. Nu moeten we wel onderscheid maken tussen het niet kunnen geloven uit ontzag voor het hoge en heilige en het bewuste niet willen geloven, tussen zwakheid en verzet. Er is verschil, maar het is allebei zonde. En de straf op de zonde van het ongeloof is dat de zegen van de Heere wel gezien wordt, maar men zal er geen deel aan hebben. Terwijl gelovigen roemen in de verdrukking, gaan ongelovigen er onder gebukt. En dat geeft te denken, al zijn we er door twijfelmoedigheid nog niet aan toe om het genadewonder bewust te verwerpen, dan is het toch maar één stap meer en we zijn op die dodelijk weg van het ongeloof. En hoe zal het zijn op het einde? De Heere Jezus zegt: En alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des mensen en dan zullen al de geslachten der aarde wenen. Alle geslachten zullen wenen, terwijl zij zien de heerlijkheid van Zijn overwinning.

En inderdaad zullen alle geslachten wenen, want daar zullen er wenen van schaamte omdat ze zo weinig vertrouwen hebben gehad in de vaste beloften van God en anderen zullen wenen van wroeging en ze zullen hun tong kauwen van spijt dat zij de heerlijke beloften van God vertrapt hebben. Zij zullen de eeuwige zegen zien, maar er nooit in delen.
En dan komen we weer terug op de woorden waar we mee begonnen zijn, de woorden van Psalm 23. De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf die vertroosten mij.

Dat het in de beproeving toch waar mag worden dat wij met het gehele hart ons geborgen weten in het Woord van de Almachtige, want zoals een Elisa dat geloven mocht dat is de heerlijkheid en tot eer van God dat men tegen alle menselijke verwachtingen in toch vasthoudt aan het Woord van God. Zulken zullen eeuwig ondervinden dat God altijd doet wat Hij belooft. Hij beschaamt niemand die gelovig op Hem vertrouwt. Zulken komen wel in de smeltkroes, maar ze worden daarin ondersteund en ze gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in 't zalig oord van Sion haast voor God verschijnen. Dat is de vaste belofte, waar ze op vertrouwen. Zo werkt de verdrukking lijdzaamheid en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop; en de hoop beschaamt niet!

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 27 juli 1990