Meditatie: De brief aan de gemeente van Efeze

In Openbaringen 2 en 3 vinden we de 7 brieven aan de gemeenten van Klein-Azie, die Johannes op Patmos heeft geschreven op het bevel des Heeren. Deze gemeenten vertegenwoordigen de Kerk van alle tijden en wat daar geschreven is geldt ook nog voor onze tijd. Niet in een brief, maar in 7 brieven geeft de Heere een overzicht van het leven en de leidingen met Zijn Kerk. Zeven is het getal der volkomenheid en wijst op de werken Gods in de wereld tot zaligheid van de uitverkorenen.
De eerste brief is geschreven aan de gemeente van Efeze, een van de meest beroemde steden van Klein-Azie en ook de hoofdstad. Het is de zetel van de Romeinse proconsul, het middelpunt van handel en beschaving, van wetenschap en kunst, maar ook is zij de kerkbewaarster van de godin Diana. In één woord, het was een machtig bolwerk van de heidenen. De apostel Paulus plantte hier de kruisbanier van Koning Jezus, wat uitgroeide tot een bloeiende gemeente. Nu schrijft Johannes: Schrijf aan de Engel der gemeente van Efeze.
Engel betekent bode of gezant. Wij zeggen leraar of dominee, aan wie de zorg van de gemeente is toebetrouwd. Dit is een grote verantwoordelijkheid, want het gaat om mensen, die op reis zijn naar de eeuwigheid. Zonder ophouden moet zegen en vloek, leven en dood worden verkondigd. Een zware straf wacht degenen, die de mensen in de bloemhoven jagen en niet de waarheid hebben verkondigd. Een engel is een bode, die van 's hemelswege gezonden is. De Heere legt een zware taak op hun schouders, zodat Paulus zei: Wie is tot deze dingen bekwaam. De Heere roept ze niet alleen, maar belooft dat Hij ze in Zijn rechterhand zal houden.
De Heere zorgt niet alleen voor Zijn knechten, maar ook voor de gemeenten, want Hij wandelt tussen de 7 gouden kandelaren. Met Zijn menselijke natuur is Hij in de hemel, maar naar Zijn Godheid is Hij ook op de aarde. Zijn oog is op de Kerk, niet alleen in het algemeen, maar bijzonder tot bewaring van Zijn inzettingen en Zijn Woord. Daarin staat duidelijk, dat we de zonde moeten haten en vlieden. In dagen dat Satan oppermachtig schijnt en de zonde niet meer als zonde wordt gezien, dan is het nodig om te benadrukken dat Gods volk alleen moet wonen. De Heere ontgaat niets: Ik weet uwe werken. Voor een alwetend God is niets verborgen.

Het geldt niet alleen voor wat openbaar is en wat verborgen is voor de mensen, maar Hij doorgrondt ook ons hart, ja, Hij ziet het binnenste er van. Vele mensen bouwen op hun eigen gerechtigheid, maar dat is de Heere ook bekend en dat is tekort voor een nimmer eindigende eeuwigheid. Er is een volk dat met die alwetendheid Gods te doen krijgt. Dan gaan we onze zonden en tekortkomingen leren kennen. Dan gaan we onszelf en God kennen en komt er een droefheid over de zonde en dat we God zijn kwijt geraakt. Heb­ben we dit nu al eens ervaren in ons leven? Zonder kennis van onze ellende kunnen we voor God niet bestaan. Ligt het leven dan in de kennis der ellende? Nee, maar zonder die kennis zullen we God niet nodig krijgen en de verlossing van Christus kunnen we ook missen.

De Heere zag niet alleen de tekortkomingen van de kerk, maar ook hun arbeid. Er ging iets uit van die gemeente, je kon het zien. Er was niets teveel voor de dienst des Heeren. Er was een duidelijk onderscheid, want de Griekse volksaard was losbandig, maar de gemeente was ingetogen. Ze konden niet overal in mee. Het is toch nodig om dit ook te benadrukken in onze tijd. Zo dikwijls wordt de vrije tijd gebruikt in de dingen van de wereld en dan is er geen onderscheid te zien dat we tot de kerk behoren. Dat is bij­zonder voor de jeugd een slecht voorbeeld! Maar de Heere kent ook de lijdzaamheid van de gemeente van Efeze. Ze zijn bespot en vervolgd geworden. Niet zo zeer met vleselijke wapenen hebben ze zich verdedigd, maar ootmoedig het kruis verdragen, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Hij heeft het kruis verdragen en de schande veracht. Zo waren ze navolgers van Christus. De liefde Gods noopte tot weder liefde. Ze haten die God haten, ook beminden zij die God beminden. Daarom werd ook de tucht gehandhaafd in de gemeente. Dit kan toch niet gemist worden!
Paulus had reeds bij zijn afscheid gewaarschuwd dat er wolven zouden inkomen, die de kudde niet zouden sparen. De engel der gemeente was op zijn hoede en zo heeft de gemeente zich afgescheiden van de valse leraars. De Heere maakte ze getrouw, dat ze konden zeggen: uw liefdedienst heeft me nooit verdroten. Mag u dat ook zeggen, dat de dienst des Heeren alles voor u is? Dat is geen werk van onszelf, maar de Heere moet al de eer ervan ontvangen.
Toch is er ook een aanklacht tegen de gemeente, dat ze hun eerste liefde hebben verlaten. Ongemerkt is dat er een verachtering is gekomen. Niet zo zeer uiterlijk, maar inwendig. De Waarheid doet geen kracht meer. Ze doen hun plichten nog wel, maar de levende gesteldheid van het hart wordt gemist. Ze bidden nog wel, maar er is geen echte nood in de ziel, het is vormelijk. De wereld is meer en meer gaan bekoren. Ze hebben het afhankelijke leven verloren en rusten op de weldaden. Zo is er een verachtering gekomen in het geestelijke leven.

Is dit ook niet van toepassing voor onszelf, de Kerk en ons volk? De Heere klaagt over Zijn eigen kinderen. Dit moest ons met droefheid vervullen, opdat de oorzaak werd weggenomen. Als dit Woord in de ziel werd ingedrukt, dan zouden we uitgaan om de Heere te zoeken, dan konden we niet meer buiten Hem.
Het is doodstil geworden in de gemeente toen deze woorden hen werden voorgelezen. De Heere dreigt om Zijn Woord van hen te nemen, als ze zich niet zullen bekeren. Ze moeten gaan zien, dat het eigen schuld is, dat ze liefde Gods zijn kwijt geraakt; als ze dit indachtig werden, dan zouden ze hun schuld zien en gevoelen, maar ook bedroefd worden om hun zonden en vragen of de Heere terug wilde komen, al hebben ze er geen recht meer op. De werking van Gods Geest kan niet gemist worden bij aanvang en voortgang.
Efeze is een afschrikwekkend voorbeeld, ook voor Nederlands Kerk, die ook de eerste liefde heeft verlaten. Ja, we zijn reeds heel ver van de Heere afgeweken, zodat Zijn dag en geboden wet meer in ere worden gehouden. Het leven heeft geen waarde meer van de ongeborenen en de ouden van dagen. Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Dit geldt ook voor het persoonlijk leven en daarom gedurig de oproep tot bekering. Dit is een Gods werk, maar wij zijn wel verantwoordelijk voor onze daden.

Toch eindigt de Heere niet met een bedreiging, maar met een bemoediging voor de Kerk, die mag overwinnen door de genade Gods, want zij zullen straks, aan het einde van hun leven, mogen ingaan in de heerlijkheid die hun bereid is. Het is de belofte van de eeuwige gelukzaligheid. Groot is het goed dat is weggelegd voor Gods Kerk.