Bericht beroep, De Bazuin 31-8-1878
Bericht beroep, De Bazuin 31-8-1878 Foto:

Ds. Jacob Juch (deel 4 slot)

Harderwijk

Dominee Juch en zijn vrouw Alida Juch-van Galen verhuisden op 24 oktober 1878 naar die plaats. Alleen Henri (inmiddels 13 jaar) en zijn zus Anna Elizabeth (dan 12 jaar) verhuisden mee.

Jacob Juch werd in zijn nieuwe gemeente predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente A. De intrede vond op 3 november 1878 plaats. Daarnaast werd hij catechiseermeester. Onder zijn leiding kwam in Harderwijk het evangelisatiewerk tot bloei en de zondagsschool werd omgevormd tot een landelijk gereformeerde zondagsschoolvereniging ‘Jachin’. Juch was bovendien betrokken bij de ‘oprigting’ van de Nederlandse militaire Bond ‘Obadja’. Meerdere krantenberichten volgden over deze algemeen bekend staande predikant. Juch kwam op 3 februari 1883 te overlijden.

Naar aanleiding van Juch’s onverwachte overlijden op 3 februari 1883 nam het Overveluwsch Weekblad van 10 februari 1883 een in memoriam op.

Een fragment daaruit luidt als volgt: God kroont met vrêe het einde zijner knechten! Volgen wij zijn geloof na, aanschouwende de uitkomst zijner wandeling! Sluiten wij ons bij dit graf, onder het éenige Hoofd inniger aaneen, Broeders, dat voornemen zij de krans, dien wij er op nederleggen in aanbiddende dankbaarheid aan den Heere, en als onvergankelijke hulde aan den trouwen dienstknecht, die mocht ingaan tot de vreugde van zijnen Heere!

Ja, zwijgt stil! o, bittre klachten!
Ons betaamt geduldig wachten.
Hij bereikte ’t strand der zee.
En, hoe spoedig zullen we allen
Achter hem het zeil doen vallen
Ziet! Reeds blauwt ook onze rêe!
Ja, wij snellen langs de stroomen
Achter U, o lieve vromen,
Juichende englen zijt gij nu!
Broeder! In Gods schoot gezeten,
Ziet, wij hebben uitgekreten
Broeder Jüch, wij volgen U!

Jacob Juch werd herinnerd als een van de meest geliefde kanselredenaars van zijn tijd, alom bekend als ‘Blinde Juch’.

Na het overlijden van ds. Juch leefden zijn weduwe Alida en hun ongehuwde dochter Anna Elizabeth hun leven in Harderwijk. In 1886 was Anna Elisabeth secretaresse van de Chr. Meisjesvereniging ‘Maria’. Een verslag van haar hand over het 4e jaarfeest van deze vereniging ‘voor jongedochters’ werd in de krant opgenomen. Anna Elisabeth overleed in Harderwijk eind februari 1891, bijna 25 jaar oud. Moeder Alida overleed in Veenendaal in 1895, 72 jaar oud. Zij werd begraven in Harderwijk, op de begraafplaats Oostergaarde waar eerder ook haar geliefde man Jacob en haar evenzo geliefde kinderen Johan en Anna Elisabeth waren begraven.

Toen ds. Juch met zijn vrouw en twee kinderen naar Harderwijk verhuisden, gingen de zonen Cor, Flip en Johan niet mee naar Harderwijk.
Cor, uit ds. Juch’s eerste huwelijk, werd geboren op 1 april 1853 in Oosterend en overleed in Middelharnis op 28 januari 1935, ruim 81 jaar oud. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Hoflaan in Middelharnis.

Cor huwde in Middelharnis op 16 mei 1879 met zijn overbuurmeisje, Sara Petronella van Gent (1849 - Middelharnis - 1915) dochter van broodbakker Jakob Kornelis van Gent en van Lucretia Cleton. Een van de getuigen bij het huwelijk was de vader van Cor die meedeelde dat hij wegens blindheid niet kon schrijven of tekenen. Uit het huwelijk van Cor werden in Middelharnis drie dochters geboren, Trijntje Leonarda, Lucretia Jacoba en Alida Dederika.

Trijntje, geboren in maart 1880, werd gereformeerd gedoopt. Op oudere leeftijd bezocht ze de meisjesvereniging van de Gereformeerde kerk. Hier een uitsnede van de groepsfoto. Trijntje zit op de tweede rij van onderen en dan links van de jongedame met keuvel.
De zus van Trijntje, Lucretia Jacoba, werd geboren in 1882 en overleed ongehuwd en kinderloos in 1936, 53 jaar oud. Trijntje plaatste de overlijdensadvertentie en bedankte daarna voor de haar betoonde belangstelling na het overlijden van haar zus. Hun zusje Alida Dederika werd in 1885 geboren en overleed op 13-jarige leeftijd in 1898.

Trijntje overleed op 63-jarige leeftijd op 25 april 1943. Na haar overlijden bleek dat zij de Gereformeerde kerk ƒ2.815, - had nagelaten om schulden af te lossen en een legaat vanƒ 500, - . Dat was in die tijd veel geld. Ze stierf ongehuwd, kinderloos en eenzaam; haar ouders waren immers overleden in resp. 1915 en 1935 en haar zussen resp. in 1898 en 1936. Haar enig aanspraak was uiteindelijk haar goudvis in een goudvissenkom op tafel en soms haar nicht, tevens haar overbuurvrouw Nieuwland-Dijkers met zoontje Adri. Vrouw Nieuwland was familie via de Van Gent-kant.

Cor Jüch woonde in het 2e huis op de Westdijk- oostzijde vlakbij de smalle Nieuwstraat met aan beide zijden woningen, de Voorstraat en Kaai. Zijn volwassen dochters Trijntje – een lief mensje genoemd- en Lucretia woonden op zeker moment in het kelderwoninkje met keuken aan de Nieuwstraat-kant. Cor verkocht tabak-en sigaren; “men kocht er sigaren van de zes bij die vriendelijk Jüch”. Trijntje en Lucretia hadden ook op de Westdijk hun winkeltje in band, elastiek, hoeden, handdoeken, theedoeken, lange mannenonderbroeken en overgordijnen. Trijntje ging met een kruiwagen (we spreken over beginjaren 1900) met manufacturen langs de deuren; haar zus deed de winkel.

Het 1e huis op de Westdijk – naast Jüch - werd bewoond door Laurens Frans de Ruiter (1857-1925), die samen met zijn broer uit Stad aan ’t Haringvliet een firma had. De Ruiter had een deur aan de Kaai, op de kopse kant van de Nieuwstraat / Westdijk. Het pand is op de afbeelding te zien, met links de aan beide zijden bebouwde, krappe Nieuwstraat.

Na het overlijden van De Ruiter werd het huis afgebroken. In juli 1925 vroeg Cor Jüch aan de gemeenteraad of hij het vrijgekomen strookje grond mocht kopen, ter breedte van 3½ meter, voor de bouw van een winkel. Deze vraag werd uiteindelijk niet gehonoreerd, mede omdat men de inrit naar de Nieuwstraat wilde verbreden en de vrijgekomen ruimte nodig dacht te hebben. Het huis van Cor Jüch werd later ook afgebroken. De woning van de Jüch’s was bijna zo smal als dat van De Ruiter; de drie slaapvertrekken lagen achter elkaar. Wanneer ds. Jacob Juch vanuit Harderwijk kwam preken in Middelharnis en van zaterdag op zondag moest overnachten, deed hij dit bij het gezin van zoon Cor. Het was dan wel zo dat de dominee het eerst naar bed moest, want hij lag in het achterste kamertje, dan de twee meisjes die hun slaapkamer middenin hadden en dan Cor Jüch en zijn vrouw, want die lagen in de voorste slaapkamer. Het opstaan ging dan in omgekeerde volgorde.

Cor stond op 26 juli 1889 voor de (geref.) Antirevolutionaire Partij (ARP) in Middelharnis op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezing. De ARP was een rechts georiënteerde politieke partij waarvan het program 10 jaar daarvoor voornamelijk was samengesteld door dr. Abraham Kuyper. Door het optreden van Kuyper kreeg de ARP een grote aanhang onder gelovigen uit de lage middenstand, winkeliers en ambachtslieden. Op Cor Jüch werd overigens 1 stem uitgebracht. Verder steunde hij, met anderen, jarenlang kandidaten voor de ARP bij gemeenteraadsverkiezingen. Hij was tussen 1879 en 1911 ouderling en diaken en tussen 1904 en 1910 scriba van de Christelijke Gereformeerde Gemeente aan het Kerkepad.

Dan zoon Flip (1857-1924) uit ds. Juch’s tweede huwelijk. Flip was al in 1876 uit het gezin vertrokken naar Hoogvliet, aanvankelijk als knecht bij een koekjesbakker om, inmiddels gehuwd, daarna te verhuizen naar Vlaardingen waar hij scheepsbeschuitbakker werd. Rond 1889 verhuisde Flip met vrouw en kinderen naar Sliedrecht, waar hij vrienden en bekenden had uit de tijd dat hij en zijn ouderlijk gezin in die plaats woonden. Tegenover de kerk waar de dominee eens het Woord had verkondigd, had Flip een door zijn vrouw gedreven kruidenierszaak in de Kerkbuurt en hij was koopman. Flip gebruikte als achternaam Jüch. Zoals in deel 1 werd genoemd, erfde hij van zijn moeder een orgeltje, een apart geval; het bestond uit twee delen, een onderstel met gedraaide poten en dan het orgel, zonder registers, met aan de zijde een pomp met koord en koperen beugel, welke met de linkervoet in beweging werd gebracht. Bronnen meldden erover dat Flip aan dit instrument was gehecht. Haast elke zondagmorgen speelde hij op het orgel en dan meestal begon met Psalm 118 vers 12: “Dit is de dag, de roem der dagen, Dien Isrels God geheiligd heeft; Laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, die ons blijdschap heeft.”

Onbekend is gebleven hoe het orgeltje zonder registers eruit heeft gezien. Het zou kunnen gaan om een zgn. portatief of een positief of een regaal. Een portatief is een klein draagbaar orgel dat aan een riem of een koord om de hals werd gedragen of op de knieën rustte. Met de linkerhand werd de blaasbalg bediend, de rechterhand bespeelde de toetsen. Het werd al in de late middeleeuwen gebruikt. Een positief is een klein, gemakkelijk verplaatsbaar orgel zonder pedaal dat op tafel geplaatst kon worden. Een regaal is een tafelorgeltje zonder registers, voornamelijk voor huiselijk gebruik. Het geluid kwam tot stand door wind langs veerkrachtige tongetjes te voeren. Er werden daarbij klankbekers toegepast om de hinderlijke, snaterende, boventonen weg te werken. In de 16e en 17e eeuw was dit type orgel erg in trek. Het hele instrument kon zodanig worden ingeklapt, dat het op een boek leek. Het werd daardoor ook wel ‘bijbelregaal’ genoemd.

Om toch een indruk te geven van een orgel zonder registers hier een detail van het veelluik uit 1432, geschilderd door Jan en Hubert van Eyck. Het gaat om de orgelpositief, afgebeeld op het altaarretabel [achterstuk] ‘De aanbidding van het Lam Gods’. Het veelluik is te bewonderen in de St. Baafskathedraal te Gent. Het detail komt uit de collectie Gelderland van het Nationaal Orgelmuseum in Elburg.

Flip’s moeder kreeg dus het orgeltje cadeau toen zij in 1855 huwde met Ds. Juch. Ze kreeg het van een ‘aanzienlijke familie’ waar ze o.a. als gouvernante en als dienstbode had gewerkt. Wie de gulle schenker was, valt niet met 100% zekerheid te zeggen. Twee families komen in aanmerking. In de periode 1850-1851 en 1853-1855 werkte ze in het welgestelde gezin van Bernard Theodor Anne Westerouen van Meeteren, gehuwd met Hermina Maria Jacoba Insinger en hun twee eerstgeborenen, wonend aan de Nieuwe Keizersgracht. Zij was een dochter van een lid van de 1e Kamer der SG, een geslacht van aanzien. Westerouen van Meeteren was eigenaar geworden van een Amsterdamse stoom-pelmolen (een rijstpellerij, een loonbedrijf met 100 werknemers en met 7000 ton productie in 1852, opgelopen tot 21.000 ton in 1856). Voor zijn huwelijk was hij met eervol ontslag gegaan uit zijn functie van 2e luitenant der cavalerie (Geert Mak geeft in zijn boek: ‘De levens van Jan Six’ aan dat een militaire loopbaan binnen het Amsterdamse patriarchaat als ongepast werd beschouwd). Tussendoor echter, in 1852, werkte Flip’s moeder in het gezin van jonkheer P.Th. Bicker en douairière J.W.H. Kuvel, met twee puberende kinderen, aan de Heerengracht. Het geslacht van de puissant rijke Bicker’s is beroemd als een eeuwenoude regentenfamilie in Amsterdam. Saillant gegeven over Westerouen van Meeteren. Hij werd geboren in Oude-Tonge in 1824, net als zijn zus in 1821. Hun ouders waren Gijsbertus Nicolaas Westerouen van Meeteren uit Dordrecht en baronesse Amalia Henrique van Verschuer. Gijsbertus N. was vanaf 1819 een paar jaar bekend in Oude-Tonge als medicinae doctor en had aldaar tussen 1820 en 1830 een aantal zakelijke contacten met notaris C. Anemaet.

De meeste kans van wie Cloetingh het orgeltje kreeg, maken m.i. de Westerouen van Meeteren’s. Een eerdere erfenis van zijn of haar kant? Het orgeltje moet hoe dan ook in 1855 al oud zijn geweest.

Tenslotte Jacob Juch’s zoon Johan uit diens huwelijk met Alida van Galen. Deze zoon verhuisde ook niet mee vanuit Middelharnis naar Harderwijk. Hij vertrok voor studie in augustus 1878 naar Middelburg, daarna naar Veldhuizen / Veldhausen. Het was echter in Harderwijk waar Johan in 1890 kwam te overlijden. Over hem kon u in deel 2 lezen.

Zoekende weg ontdekte ik dat via de kant van de vrouw van Cor - Sara Petronella van Gent - er een familierelatie bleek te zijn met ‘onze’ Mulder; een volle neef van mijn schoonvader huwde met Lucretia van Gent die op haar beurt tante en oom moest zeggen tegen Sara Petronella van Gent en echtgenoot Cor Jüch.

Tot slot

Wanneer anno 2020 nageslacht van ds. Jacob Juch op de nostalgische toer wil gaan in Middelharnis, dan zal men tevergeefs zoeken naar de aanlegplaats voor paviljoenschepen / Menheerse boten en koetsjes bij de Vingerling. Het gebied is totaal veranderd. Tevergeefs zal men zoeken bij de Langeweg / hoek Beneden Zandpad naar het pand waar men vóór 1863 ter kerke kon gaan en nadien het weeshuis werd gebouwd. Het huidige gebouw is thans van ‘Oost-West Wonen’. De Nieuwstraat is nog steeds parkeerterrein; rond het Kerkepad is nog steeds middenstand. Wat is gebleven, is de vm. scheepswerf van Peeman, waar deze scheepstimmerman en reder zijn bedrijf had. Het is nu ‘De Menheerse Werf’ en is een historische attractie met activiteiten. Wat ook is gebleven, in het kader van dit verhaal over de blinde dominee en zijn kerk, is de Gereformeerde Emmaüskerk PKN aan de Julianaweg / hoek Langeweg in Middelharnis.

Adv. Goesche courant 27-9-1881
 Overlijdensbericht uit het Overveluwsch weekblad 10-2-1883
Verslag 4e jaarfeest.
Overlijdensadvertentie Cor Jüch
Foto van vóór 1915 met Cor, Sara P. en de twee oudste dochters.
Uitsnede van de meisjesvereniging met Trijntje.
Overlijdensadvertentie Trijntje Jüch 1943.
Begin Nieuwstraat (l),Westdijk (r).
Advertentie De Bazuin 30-5-1884.
Orgelretabel.