Leen Peeman in zijn woning in Middelharnis.
Leen Peeman in zijn woning in Middelharnis.

Oud & Wijs: Leen Peeman uit Middelharnis:

Leen Peeman (1936) huilde in de laatste klas van de lagere school, toen iedereen vertelde naar welke school hij zou gaan en hij moest zeggen dat hij niet door mocht leren, omdat vader anders had besloten. Als één van zeven kinderen, de oudste van de jongens, moest hij zijn vader helpen op het land met de koeien. Om de Ramp uit 1953 een geluk bij een ongeluk te noemen gaat een beetje ver, maar het gaf het leven van Leen wél de wending waar hij zo op gehoopt had. "Het was wel duidelijk dat het nog lang zou duren voor het land door al water weer geschikt was voor landbouw. Vader stuurde me daarom met een schop op pad. Belgische en Duitse bedrijven waren druk bezig met machines de gaten in de dijken te dichten en de troep op te ruimen. Ga maar vragen of je kunt helpen, had hij gezegd.” En zo kwam de jonge Leen, een jaar of 17 zal hij zijn geweest, te werken bij het baggerbedrijf Boltje uit Zwolle. Het was een van de grootste baggerbedrijven van Nederland in die tijd. Hij mocht smeerjongen worden op een grote hijskraan, een dragline. “Dat was wat in die tijd, hoor! Dat waren gigantische machines. Daar had iedereen ontzag voor. Met een vetspuit moest je dan alle draaiende onderdelen smeren en poetsen. Ik moest ook tanken en de schotten neerleggen voor de rupsbanden.”

Handwerk

Zijn inzet viel op en dus werd hij intern opgeleid tot draglinemachinist. “Als je je best deed, mocht je tijdens schafttijd - als de kraan stilstond - wel eens in het stoeltje van de machinist zitten om het te leren. Zo’n dragline is veel moeilijker te bedienen dan veel van die moderne machines. Dat moet je niet onderschatten. Je hebt er veel meer vakbekwaamheid voor nodig. Je was in de weer met kabels, kettingen en rembanden. Het was een prestatie om dat spul aan de gang te houden zonder veel reparaties.” Toen het werk klaar was op Flakkee, was het wel duidelijk dat Leen feeling had voor het werk. Ook Boltje zag zijn potentie. “Moeder heeft er hard om gehuild. Ze vond het fijn dat ik een goede boterham kon verdienen, maar ze vond het vreselijk dat ik ver van huis zou gaan. Ik ben twee keer voor langere tijd in de Flevopolder aan de slag geweest. Het was toen al ingepolderd, maar al het water moest er nog uit. Wij moesten kanalen graven. We leefden met een paar jongens in kleine keetjes. In het weekend gingen we naar huis.” Leen had veel plezier in zijn werk. “Met draglines deed je van alles. Je zag het voor je ogen je ontstaan. Dijken maken, taluds aanleggen, ik kon er erg van genieten. Tegenwoordig hebben die hydraulische kranen taludbakken. Daar heb ik later ook nog mee gewerkt, maar mijn voorkeur had het niet. Die draglines vroegen om handwerk. Dan vormde je een talud met kettingen in plaats van met zo’n kant-en-klaarbak.”

Hart

In 1960 verliet hij Boltje. Op het getuigschrift uit die tijd, dat Leen met trots laat zien, wordt hij beschreven als een ijverig en betrouwbaar persoon, die zijn werkzaamheden als draglinemachinist met zorg uitvoerde. Hij vond dan ook snel een nieuwe baan bij aannemersbedrijf Oosterling in Middelharnis. Hij bleef daar maar liefst vijfentwintig jaar. “Het is dat het bedrijf stopte te bestaan, anders was ik er vast tot mijn pensioen gebleven. Ik had het er heel erg naar mijn zin. We waren een hechte club. Dat je tegenwoordig zomaar overstapt van het ene naar het andere bedrijf, ik kan me er niets bij voorstellen. Eind jaren 70 was een gekke tijd. Overal werd toen personeel weggekocht. Ik prakkiseerde er niet over. Ik kreeg om de 4 à 5 jaar een andere auto van de baas. Ik had het naar mijn zin. Wij allemaal bij Oosterling, er ging er zelden eentje weg.”

Hij was altijd voor de zaak bezig, alsof het zijn eigen bedrijf was. “Je ging netjes met de materialen om waarmee je werkte, dat hoorde erbij. Je zorgde er goed voor. Dat werd van je verwacht en dat deed je. Je maakte ook gewoon je werk af, ook als het al vijf uur was geweest. Dat zie je tegenwoordig niet meer. Werknemers, een enkeling uitgezonderd, hebben geen hart meer voor de zaak. Elke minuut overwerk moet worden geschreven, maar liever gaan ze gewoon op tijd naar huis. Hoe eerder hoe beter. Vroeger was je blij als je in vaste dienst kon komen. Een vast dienstverband is er nu haast niet meer bij. Maar een vast contract zorgt ook voor loyaliteit, aan weerskanten.”

Herinneringen

Boltje was vroeger een grote speler op de internationale markt. Ze bezaten de grootste zandzuiger ter wereld. Later zouden ze de beroemde Copacabana, een van de stranden van Rio de Janeiro in Brazilië, nog zeventig meter verbreden. Het sprak tot de verbeelding en ook Leen had wel zin in avontuur, maar Brazilië is het nooit geworden. “Ik vind het nog steeds heel erg leuk dat ik mijn wereld heb kunnen vergroten en andere plaatsen heb kunnen ontdekken door mijn werk. Meewerken aan de Deltawerken, in de bouwput van Stellendam, was een belevenis.” Leens ogen gaan glimmen, als hij over zijn werk vertelt. Voor hem liggen stapels knipsels en fotoalbums op tafel, vol met mooie herinneringen. “Ik weet nog dat we bezig waren aan de vissershaven in Bruinisse. Er stond een dragline op een drijvende bak. Die was echter niet goed aangemeerd. Met eb was het water gezakt en de bak schuin gevallen. De kraan is toen zo in het water naar de bodem gegleden. ’s Morgens zagen we de alleen de lege bak en het puntje van de giek nog net boven het water uitsteken. Met een drijvende bok is de dragline, ‘De Corry’, toen weer opgetakeld en met een dieplader afgevoerd’." Ook in Friesland verrichtte hij werkzaamheden. De firma Oosterling bracht hem van Wilhelmshaven in Duitsland tot aan de bruinkoolmijnen in Frankrijk ten oosten van Lille. “Het waren mooie tijden. Ik heb veel in kosthuizen gezeten. In de beginjaren ging ik elk weekend met de tram en de boot naar huis, ook nadat ik al getrouwd was met Riet.” Ze zouden 49 jaar getrouwd blijven, tot Riet na een lang ziekbed overleed in 2011. Ze kregen drie kinderen, twee jongens en een meisje en vier kleinkinderen.

Tuin

Na zijn vertrek Bij Oosterling werkte hij nog vijf jaar bij Mans als Kraanmachinist in de woningbouw, om daarna de jaren vol te maken bij de firma Dijkers & Pijl, tot hij in 1996 op zestigjarige leeftijd met de VUT ging. Leen heeft zich nooit verveeld. Aan hobby’s geen gebrek. “Ik heb nog wat geklust. In mijn eigen huis, maar ook bij anderen: granollen, tegels zetten, schilderen. Ik heb ook jaren bij mannenkoor ‘Ons Koor’ gezongen, tot het stopte in 1985.” Leen organiseerde talloze succesvolle oud-papieracties, die de mooie buitenlandse reizen van het koor naar Praag, Berlijn en Canterbury financierde. Hij kijkt er met plezier op terug. Zingen doet hij nu bij Jedutin, het koor van de Nederlands Hervormde Kerk. Hij vindt het ook heerlijk om in de tuin te werken, met mooi weer steevast in wit hemd en korte broek, zoals de buurt kan beamen. Veel zorg en tijd gaat er in zijn rozen en druiven zitten. Het is de bloeiende tuin aan te zien. “Ik ben blij dat ik nog een goede gezondheid heb, want als je die hebt, dan kun je echt nog een hoop doen.”

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding