Afbeelding
Foto:

Neem en lees: Het zaad zal Hem dienen

Wat is dat eigenlijk: het doen van openbare belijdenis? Moeten we spreken over belijdenis des geloofs, of over belijdenis van de waarheid? Moet je bekeerd zijn om belijdenis te kunnen doen? En welke voorwaarden mag een kerkenraad stellen aan jonge mensen die belijdenis willen doen?
In dit boekje (93 pagina’s in een handzame uitgave) gaat ds. Moerkerken op deze en dergelijke vragen in. Het is toch verblijdend als jonge mensen in het spoor willen gaan dat door hun ouders werd uitgezet toen deze hen ten doop hielden! Toch kan er veel schroom zijn. Niet te kunnen en tóch niet anders te kunnen dan zich stellen in de weg, door God gewezen.
We moeten eerlijk zijn dat er ook sprake is van gewoonte en sleur. Tóch is er verwachting, zelfs in de meest geesteloze tijden. Zolang de zon er is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden. We lezen het in Psalm 22: ‘Het zaad zal Hem dienen’!

In dit boekje wordt in een twaalftal korte artikelen geprobeerd leiding te geven aan onze jonge mensen, maar ook aan ambtsdragers en ouders. In het Woord vooraf eindigt de schrijver met de wens en bede, dat de Heere er Zijn zegen over gebiedt!

Na het Woord vooraf komen de volgende vragen aan de orde: Belijdenis doen – wat houdt dat in? Waar moet de kerkenraad over oordelen? Voor de kerkenraad; De vragen van Voetius; Het wezen van de Kerk; Dat een iegelijk schuldig is zich bij de Kerk te voegen; Het onderscheid en de merktekenen van de ware en valse kerk; Het geloof wordt verwoord in de belijdenis; Belijdenis en het Heilige Avondmaal; Waarom verlaten mensen onze gemeente? Waarom wordt gij een christen genaamd? Verbondenheid.

Gelijk maar ingezet bij het eerste hoofdstuk. Wat houdt belijdenis doen in? ‘Wij zijn leden van de kerk krachtens geboorte. Vaak wordt gedacht dat wij pas bij het doen van belijdenis, ‘lid’ worden. Als we belijdenis doen, verandert er iets in het lidmaatschap van de kerk. Dan worden we van onmondige leden volwassen leden. Dan staan we voor eigen rekening. Er is nóg een verkeerde mening aangaande het lidmaatschap van de kerk, namelijk dat wij bij onze doop lid zouden worden. Ook dat is niet juist. Hoe het dan wél is, wordt duidelijk onder woorden gebracht aan het eind van de eerste doopvraag: ‘... of gij niet bekent, dat zij in Christus geheiligd zijn, en daarom, als lidmaten Zijn gemeente, behoren gedoopt te wezen?’

… Alles overziende, moeten wij wel tot de slotsom komen dat het doen van belijdenis niet is het belijden van je historische geloof, ook niet het verslag geven of belijden van je ‘bekering’, en nog minder een soort van examen voor de kerkenraad van de door ons bestudeerde geloofsleer. Wanneer wij de leeftijd hebben bereikt dat wij niet langer in onze ouders kunnen worden gerekend, is het één van beide: óf er komt een radicale breuk met God en Zijn dienst, óf wij belijden van harte onze instemming met de leer waarin zij zijn opgevoed en onderwezen. We moeten daarbij goed beseffen dat de Heere ons hart aanziet, en dat een belijdenis met lippen zonder meer Hem nooit behagen kan. Vooral de derde vraag die onder ons bij het doen van openbare belijdenis wordt gesteld, wijst er al op dat belijdenis doen met een onvernieuwd hart in feite niet kan en niet mag: ‘Belooft gij, dat gij overeenkomstig uw belijdenis uw leven zult sieren met een godvruchtige wandel?’

Waarover gaat het onderzoek van de kerkenraad bij de belijdeniscatechisanten? Niet over de staat van het hart, maar over leer en leven. Hier legt de catechisant een belofte af, zich aan de ambten, die de Heere in Zijn kerk heeft ingezet, te onderwerpen (vraag vier van Voetius).

Helaas, hoe spoedig vergeten velen die belofte… Menigeen, die ‘in moeilijkheden’ komt, onttrekt zich aan het opzicht van de ambten en wordt moeiteloos elders lid. Wat heeft de kerkelijke verdeeldheid schade toegebracht aan het functioneren van de tucht.

Het hoofdstukje over het wezen van de kerk eindigt met een behartenswaardige passage: (pag. 54): ‘De Roomse Kerk wil alleen maar een zichtbare kerk. We moeten voor twee uitersten waken. Er zijn mensen die alles zetten op de noemer van de zichtbare kerk; dat is rooms. Maar… er zijn ook mensen die zeggen: Als je maar weten mag dat je een kind van God bent, dan hoef je niet naar de kerk, dan kun je thuis toch wel lezen. Dan krijg je onkerkelijkheid en erkent men niet de zichtbare kerk. Calvijn zegt: ‘We moeten de onzichtbare Kerk geloven en we moeten de zichtbare kerk behartigen.’

Dominee Moerkerken eindigt het hoofdstukje Verbondenheid als volgt (pag. 92-93):

… Wat zou het verblijdend zijn als er onder hen ook waren die naar God bedroefd zijn geworden, van wie het eens – in alle eenvoudigheid – en beschroomdheid – gehoord mocht worden: ‘Ik heb tegen de Heere gezondigd! Ik ben God kwijt! Hoe kom ik ooit met God verzoend, hoe kom ik tot God bekeerd?’ Jonge mensen die in hun harten een levend besef omdragen van de noodzaak van voldoening aan Gods heilig recht. Jongeren die bevindelijk gaan verstaan dat zij buiten Christus niet zalig kunnen worden en daarom leren hongeren en dorsten naar Zijn volkomen gerechtigheid. Zulke jongeren vallen voor de leer der waarheid. Zulke jonge mensen heeft de kerk zo brood- en broodnodig. Wat zou het verblijdend zijn, als er onder de jonge mensen mochten zijn met een hartelijke en liefdevolle verbondenheid aan Gods inzettingen.

Alhoewel er meerdere boeken verschenen zijn in de loop der jaren over het doen van Belijdenis, is dit geen doublure en geeft het een heldere uiteenzetting van de verschillende standpunten met betrekking tot Openbare belijdenis doen. Hartelijk aanbevolen voor jongeren, ouderen, kerkenraden en ouders.