Afbeelding
Foto:

Neem en lees: Geoefend in genade

Wanneer het doorbrekend genadewerk in zondaarsharten beschreven wordt en de oefeningen des geloofs, dan moest de schrijver wat dieper terug in het verleden. Maar... tegelijkertijd is het dezelfde God Die Zijn volk bekeert zoals Hij dat altijd heeft gedaan, en nóg doet.

De heer J. Mastenbroek was jarenlang bibliothecaris van de Theologisch School der Gereformeerde Gemeenten in Rotterdam. Vele (kerk)historische publicaties en artikelen staan op zijn naam.

De doelstelling van de auteur was om in de levensschetsen het werk van de Heere door te geven. Het is niet de eerste keer dat deze schetsen verschijnen. Reeds eerder werden ze in boeken of periodieken verhaald en zijn ze voor deze uitgave opnieuw bewerkt. De schrijver hoopt dat de lezer met jaloersheid vervuld wordt bij het lezen van de onderscheidene levenservaringen, met alle uitreddingen, zowel in geestelijk als in maatschappelijk opzicht. De heer Mastenbroek eindigt het Ten geleide of de Heere de bede in het hart van de lezer verwekt: ‘Zo doe Hij ook aan mij’. Een belangrijke zin uit het Ten geleide laat zien dat het niet om mensen gaat, maar om de eer van God. De auteur wijst ons erop dat dit boek niet normatief is voor Gods genadewerk, omdat de Heere daar zo vrij is. De volgende personen hebben een plaats gekregen in dit boek:

Aart van Bochove (1870-1954): Beminnelijk, sociaal en zeer rechtlijnig in de voorzeide leer
Hendrikus Gerardus Bock (1863 – 1944): Van de kermis naar de kerk
Huibert Duijster (1885-1955): Arm en toch rijk
Johannes Elenbaas (1906-1988): Een echte oude ledeboeriaan
Cornelis van der Hoeven: (1873-1957): Gezelschapsman en ouderling
Barend Huisman (1879-1957): ‘Gij zijt het schild dat mij bevrijdt’
Eldert Kooijmans (1866-1940): Die al tezamen tweelingen voorbrengen
Jan Marinus Uijl (1914-1985): Het bloed moest vloeien
Jan van Vliet (1818-1904): ‘Ach, gaf ik steeds genade d’ eer’
Gerard Wisse (1873-1957): De Doornse oefenaar

Het is verleidelijk om veel te citeren, maar we laten het bij enkele bijzonderheden, het overige zult u zelf moeten lezen. Dan hebt u een goed overzicht van deze godvrezende mannen. Bij het schrijven van deze bespreking moest ik denken aan Psalm 66 : 8 (berijmd):

Komt, luistert toe, gij Godgezinden,
Gij, die den Heer’ van harte vreest,
Hoort, wat mij God deed ondervinden;
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.

Bewust is het woord God vetgedrukt en Hij ook, en dat niet zonder reden. Het gaat niet om wat mensen hebben ondervonden, maar wat God deed ondervinden. Wat Hij gedaan heeft. Dat bewaart ons ook voor mensverheerlijking en zo komt God Zelf aan Zijn eer.

Anekdotes over Prof. Wisse (pag. 182 e.v.)

De verhalen over Wisse zijn talrijk. We maken slechts een selectie. Wisse kwam eens bij een boer in Bodegraven. Die man was ’s zondags niet in de kerk geweest. Wisse zag zijn fiets staan en streelde die zachtjes. De verbaasde boer vroeg: ‘Wat doet u nu toch, dominee? De reactie van Wisse: ‘Deze fiets heeft zich aan de zondagsrust gehouden. Dat waardeer ik, maar liever zag ik dat deze fiets gisteren gebruikt was om zijn eigenaar naar de kerk te rijden!’

Wisse had in zijn Bodegraafse tijd de gewoonte om zijn hobby uit te oefenen: vissen. In de rivier de Meije. Dat deed hij ook in Driebergen, ’s morgens vroeg. Dan zagen de mensen hem niet, dacht hij, en was hij van zure opmerkingen af, in de trant van: ‘Heeft die man niets beters te doen?' Toch werd hij een keer betrapt. ‘Dominee’, zei een vrouw, ‘u moet niet vissen, u moet mensen vangen!’ Wisse ’s antwoord: ‘Ja vrouw, dat weet ik, maar deze bijten beter.’

In een zaal trad hij eens op als tijdredenaar. Er zat eenvoudig volk, maar Wisse wist meteen de aandacht te trekken. Hij vertelde dat hij eens ergens moest preken. In de collecte werd een briefje aangetroffen van grote waarde. ‘Wat denkt u? Een briefje van tien gulden? Nee. Van vijfentwintig? Ook niet. Meer? Honderd gulden? Duizend gulden?’ Wisse liet de mensen raden en genoot intussen van de spanning op hun gezichten. ‘Nee, zelfs geen duizend gulden! Het was veel meer waard. Het was een briefje waarop stond: Hoe kom ik tot God bekeerd? En daarover gaan we spreken vanavond!’ En zo begon de tijdrede…

Een passage uit het leven van Jan Marinus Uijl:

… Jan was goudeerlijk. Als hem gevraagd werd mee te gaan naar een gezelschap, zei hij: ‘Ja, maar als ze over dominees beginnen, stap ik meteen op, want daar houd ik niet van!’ Ook kwam er bij hem wel gezelschap aan huis. Jan vroeg aan een man of hij een gebed wilde doen aan het einde van het samenzijn. Die man probeerde het en vroeg aan de Heere om één druppeltje bloed. Toen hij ‘amen’ had gezegd, wilde hij weggaan. ‘Blijf nog even tot de anderen weg zijn’, vroeg Jan. Toen dat gebeurde, zei hij: ‘Zal je dat nooit meer doen? Ik heb je horen vragen om één druppeltje bloed. Maar die speer moest in Zijn zijde, het bloed moest vloeien. Anders zou de Kerk aan de besnijdenis van Jezus al genoeg hebben!’

Wanneer we deze schetsen met onderscheid lezen, dan kunnen we ze van harte aanbevelen. Gezelschappen hebben een positieve uitwerking gehad, maar wanneer de mens in het middelpunt komt te staan, gaan we aan het belangrijkste voorbij: hoe komt God aan Zijn eer en de zondaar uit genade aan de zaligheid?