Joke Verweerd – Snoeitijd (77)

Hoofdstuk 15

Willemijn is blij verrast als hij haar in een paar zinnen vertelt van het gesprek met Joris Janssen. ‘Dat is heel mooi!’ zegt ze. ‘Joris is een goeie. Ugur en Joris, die moeten het samen kunnen. Papa Hasani is dan wel om en die moet het vuur van Salim maar blussen.’
‘Eerst zorgen dat ze weg kan,’ tempert Chiel.
‘Weet Effi het al?’
‘Nee.’ Chiel tast naar de armband in zijn broekzak. Hij moet steeds controleren of hij er nog wel zit.
‘Wanneer ga je dat dan regelen? Zal ik mailen?’
‘Even wachten, misschien vanavond laat,’ zegt hij met een blik op de rug van Catharina die in de keuken aan het aanrecht de aardappels schilt.
‘Kan de tafel worden gedekt?’ roept ze.
Het is goed dat er zoveel te praten is over Lode, denkt Chiel onder het eten, want anders zouden we geen van beiden onze mond kunnen houden.
‘Had mijnheer de dokter tijd voor je?’ vraagt Willemijn.
Catharina haalt een papiertje tevoorschijn waarop ze de belangrijkste punten heeft genoteerd.
‘De mri-scan kan donderdag pas. Vanmorgen heeft Lode bezoek gehad van een fysiotherapeut en een ergotherapeut; die gaan samen een behandelplan opzetten en daar gaan ze in het ziekenhuis al mee starten.’
‘Wat doet een ergotherapeut precies?’ wil Chiel weten.
‘Die weet alles van aanpassingen: aanleren hoe je bepaalde handelingen met minder moeite doen kan, het leren omgaan met de dingen die niet meer mogelijk zijn, trainen op nieuwe manieren.’
‘Ze houden er dus duidelijk rekening mee dat er bepaalde functies blijvend uitgevallen zijn?’
Catharina haalt haar schouders op. ‘Zulke vragen kun je aan Lode niet stellen, dat weet je. En die dokter zegt daar ook niet veel over.’
‘Had hij nog pijn? En dat urineverlies?’
‘Ze hebben gisteren meteen een catether ingebracht, dus dat weet ik niet. Naast hem ligt nu een man die een hersenbloeding heeft gehad en daardoor moeilijk praat. Je kent Lode, die wil dan wel uitvinden wat die man bedoelt. Het is een beetje zo’n zware broeder, maar Lode kan goed met hem overweg. Vanavond kunnen jullie het zelf zien.’
Chiel had al gedacht dat Catharina erop rekende dat ze mee zouden gaan.
‘Hoe laat?’
‘Van zeven tot kwart voor acht,’ zegt Catharina terwijl ze aanstalten maakt om de tafel af te ruimen.
‘Nog lezen toch?’ vraagt Mijntje.
Met een zucht gaat Catharina weer zitten en Willemijn pakt het poesiealbum.
Onder het luisteren naar de fraai voorgedragen rijmelarij vraagt Chiel zich af wat de reactie zal zijn als hij het poesiealbum inruilt voor het bijbeltje van zijn vader. Of nee, er zal nog wel een ander exemplaar te vinden zijn. Het bijbeltje van pa is voor hem.
“Bewandel tevreden den weg hier beneden. Soms strijd, soms genot. Wat d’ aarde moog’ geven, ons werkelijk leven begint eerst bij God.”
Lodewijk is erg onrustig. Hij kan niet zitten en hij kan niet meer liggen. Als Willemijn een verpleegster aanschiet, zegt die dat Lode al een kalmerend tabletje heeft gekregen. Het werkt nog niet blijkbaar. Catharina doet op Lodes verzoek het gordijn rond het bed dicht, maar dat vindt Lode na vijf minuten weer benauwd. ‘Jullie moeten maar weggaan. Ik ben misselijk.’ Zijn ogen staan hol en radeloos.
‘Als we gaan, wil je over drie minuten dat we weer komen,’ zegt Willemijn.
‘Laat Chiel maar blijven,’ zegt Lode, terwijl hij voor een moment terugzakt in de kussens.
Willemijn staat op.
Chiel ziet er tegenop om alleen met Lode te zijn, maar hij schuift zijn kruk dichterbij en knikt naar Catharina, die tegenstribbelend wordt meegevoerd door Willemijn.
‘Nou,’ zegt Chiel in een poging tot afleiding, ‘bij ons is het ook niet altijd feest. We hebben in september 2002 een paar nachten behoorlijke vorst gehad en dat hebben we vorig seizoen wel kunnen merken. Bij ons staan de vroege in september in bloei. De Braeburns hebben daar erg van te lijden gehad.’
Het slaat niet aan, Lode wil niet over appels praten. Hij schudt zijn hoofd en klemt zijn handen ineen.
‘Chiel,’ zegt hij, plotseling in paniek overeind komend, ‘die buurman hier, die heeft een hersenbloeding gehad.’
‘Dat vertelde Catharina al.’
Lode wuift Chiels woorden weg.
‘Nee, luister, Chiel. Die man, dat is een gelovig mens op de ouderwetse manier, zal ik maar zeggen. Die zegt dingen, zomaar ineens, gebrekkig en haperend, want hij kan niet zo goed praten, maar dingen… Chiel, zoals pa dat kon zeggen. Weet je nog?’
‘Zoals pa dat kon zeggen,’ herhaalt Chiel, ‘ja, en wat?’
‘Vanmiddag zei hij ineens: ‘Wat men zaait, zal men oogsten’ en ook ‘een hond keert bij zijn uitbraaksel terug’.