Joke Verweerd – Snoeitijd (75)

Ze dacht dat hij overal op voorbereid moest zijn. Toen hielden ze er ernstig rekening mee dat hij vandaag of morgen aan het graf van zijn moeder zou staan, realiseert hij zich. Dat is een schokkende gedachte en hij constateert bij zichzelf oprechte blijdschap omdat dat niet aan de orde is. Mijntje doet hem meer dan hij ooit voor mogelijk had gehouden.
Als hij de envelop onder de kostuumhoes schuift, voelt hij weerstand en omdat hij de boel ongekreukt wil houden, tast zijn hand wat er kan zitten. Al voor hij het ding naar boven haalt, heeft hij het op ’t gevoel herkend. Effi’s armband.
Hij zit er wel vijf minuten lang naar te staren. Hoe is dat nu in vredesnaam mogelijk? Alsof hij haar stem hoort vertellen: ‘Mag eigenlijk niet afgedaan worden. Gemaakt van heel zeldzaam koraal, dat langzaam onder voortdurende verhitting gebogen wordt zodat hij precies past rond de pols waarvoor hij gemaakt wordt. Omdat het zo’n geduldwerk is, het buigen van het zeer harde materiaal, wordt de armband als het ware opgeladen met gedachten van de maker – ten goede of ten kwade – die van invloed zullen zijn op degene die armband draagt.’ Effi kreeg hem van haar grootmoeder, voor haar zouden dat zeker invloeden ten goede zijn. Maar hoe komt die armband hier? Per ongeluk? Ze deed hem nooit af, behalve die ene keer met tegenzin, toen hij er om vroeg.
Het verwart Chiel; hij heeft het gevoel dat hij ergens de vinger niet achter kan krijgen. Het is trouwens wel vol genoeg in zijn hoofd.
Hij legt de armband terug en sluit de koffer. Maar het lijkt alsof het niet meer kan, nu hij het weet, die armband daar onder het donkere pak. Met de deurknop in zijn hand komt hij er op terug. Opnieuw zit hij met het rondgebogen zwarte koraal in zijn hand. Nu voelt het materiaal koud aan, dát is het wat niet goed is. Dit materiaal hoort de temperatuur van het menselijk lichaam te hebben. De temperatuur van Effi’s huid. Altijd iets warmer dan zijn eigen lichaam is het hare. Alsof haar bloed dichter onder de huid stroomt. Het kan geen toeval zijn, die armband. Maar wat is het dan wel? Hij zou de armband zelf willen dragen, maar hij is gemaakt op de smalle pols van Effi. In zijn broekzak dan maar, hij stopt zijn zakdoek er bovenop. Opletten dat hij hem niet kwijtraakt, maar dat zal niet gebeuren: hij voelt hem bij elke stap die hij zet.
Er is niemand, zelfs de volkstuinen liggen er stil bij. Aan de stand van de zon kun je zien dat het seizoen vordert: de schaduwen zijn lang. En in het gras blijven de dauwdruppels hangen tot in de middag. Chiel plukt. Hoeveel kisten zou hij hier hebben volgemaakt? Hij was drie toen hij voor het eerst mee mocht, omdat zijn moeder niet gemist kon worden bij het plukken. Lode lag in de kinderwagen te slapen, hijzelf werd met een touw om zijn middel aan een boom gebonden.
Hij bouwde wespenats van de valappels, werd ondertussen meermalen gestoken, maar dat hoorde er gewoon bij. Zijn moeder zoog de wespensteken uit. Als het weer zover was en hij op haar toe rende met zijn lippen stijf op elkaar om niet te gillen, kwam ze zo snel ze kon van de ladder af, trok in een ruk de angel eruit, zette haar mond op de zere plek en zoog. Als ze het gif ver weg gespuugd had, keek hij naar de vuurrode plek. Maar het huilen moest over zijn. Wespen steken nu eenmaal.
Was ze voor Lode ook zo hard? Hij waagt het te betwijfelen. Lode was een zorgenkind, wilde niet drinken en niet groeien, werd voor zijn gevoel altijd ontzien. Het zou ook wel te maken hebben met het feit dat hij de oudste was. Hij had al jong geweten wat verantwoordelijkheid was. Toen hij het jaar daarop weer wespen?ats wilde bouwen, was hem dat verboden, want inmiddels scharrelde Lode rond aan de lijn en Lode kon niet tegen wespensteken. ‘Ga jij maar in de schuur helpen, de exportappels in houtwol leggen.’
Ineens ziet hij het weer voor zich. De trots van Meijlanden, de mooie appels, dat waren de toen nieuwe Golden Delicious. ‘Export, Eerste Soort’ stond er op de kist onder de naam Meijlanden. Het waren lage blankhouten kistjes, er ging maar een laag appels in. Opgepoetst met een stuk van een flanellen laken, en de mooiste kant boven. Het was een erebaantje. Er overheen ging een kartonnen deksel met de slogan ‘Snoep verstandig, eet een appel’. Nooit mocht hij in zo’n appel bijten, ze waren alleen voor de mensen die dat konden betalen. ‘Als ik groot ben,’ had hij eens tegen zijn vader gezegd, ‘dan doen we alleen maar eerste soort!’
‘Doe dat!’ had zijn vader gezegd, nuchter en zonder glimlach.
Op Gold Apple Garden loopt nu misschien iemand van Hodgies rond en bekijkt daar de eerste soort, door Effi opgepoetst en klaargezet. Chiel besluit aan het einde van de eerste bomenrij de rest van de Elstar te laten hangen voor de pluksters morgen. Hij gaat terug naar de goudrenetten. Daar moet een plukker met ervaring aan de gang. Het slechtste deel eerst maar, denkt Chiel als hij de ladder tegen de eerste boom van de buitenste rij zet. Er hangt bijna enkel narigheid, schurft en beurse plekken van storm- of hagelschade. Als de wind opsteekt, regent het overrijp en aangetast fruit.