Joke Verweerd – Snoeitijd (66)

Maar Mart knikt. ‘Dit had onder de oude garde heel anders gelopen. De jongens van Heemskerk gingen naar Flevoland.
De generatie waartoe je vader behoorde, daar had men terecht ontzag voor. Ik heb je vader altijd graag gemogen, Chiel. Je kon op hem aan. Hij stond ergens voor.’
Het doet Chiel goed. Toch zegt hij: ‘Op zakelijk gebied zeker. ’t Was thuis nou niet zo’n man bij wie je terecht kon.’
‘Dat hoor je vaker. Die mannen waren geen praters, ook niet over de belangrijke dingen. Toch had ik hem hoog, echt waar. Sommige mensen blijf je missen. Dat geldt ook voor jou.’
Pa had iets van Marts openheid moeten hebben, denkt Chiel.
‘Ja, ik pakte ook mijn biezen…’
‘In jouw geval kon ik daar wel begrip voor opbrengen, Chiel.’
Chiel waagt een blik, maar Mart staat met afgewend hoofd. Wat weet Mart nog van die tijd? Herinnert hij zich de geruchten nog? Ander onderwerp, denkt Chiel.
‘Heb ik het goed begrepen dat de andere kant van het dorp, achter de Herenweg, bij ons, ook onder de hamer gaat?
‘Ja, daar zou een industrieterrein komen, maar daar is het laatste woord nog niet over gezegd. Er wordt in de wandelgangen van alles beweerd. Er schijnen toezeggingen gedaan te zijn dat het een villawijk zou worden, omdat voor een industrieterrein de ontsluitingswegen tekort zouden schieten. Er wordt gezegd dat er een paar ambtenaren een dubbelrol hebben gespeeld. De laatste dagen hoor je weer dat het de gemeentesecretaris was. Je hoort steeds de naam van Van Eerden, die patser! Ik vrees dat het een duister zaakje is. Er schijnt in dit landje niks meer te kunnen zonder fraude en valsspelen. Volgende week dinsdag is de openbare hoorzitting op het gemeentehuis. Ik ga erheen, ga je mee? Misschien is het wel goed dat er iemand van Meijlanden bij is, nu Lode verstek moet laten gaan.’
Zo gemakkelijk wordt het een mens soms gemaakt, denkt Chiel. Dat dit nu allemaal samenvalt, je zou er bijna in gaan geloven. Tekenen en wonderen.
Voor ze ‘tot volgende week dinsdag dan’ zeggen, heeft Mart nog een vraag. ‘Ik heb begrepen dat jij geen kinderen hebt, Chiel, dat is jammer. Maar je hebt toch wel een vrouw, hoop ik? Je bent daar toch niet alleen aan het pionieren?’
‘Ja,’ zegt Chiel en dan: ‘Nee, ik zit niet in mijn uppie gelukkig!’ Er is iets in het kijken van Mart dat Chiel opnieuw het gevoel geeft Effi tekort te doen. Hij zegt niets verkeerds toch?
Hij gaat geen echtgenote lopen verzinnen, zo hypocriet is hij nou ook weer niet. Mart Verkade heeft makkelijk praten: een prachtig stel kinderen en een mooie vrouw die van hem houdt.
Het zou hem niet verbazen als ze geen van beide ooit met een ander geweest zijn. Met elkaar in die achterste kerkbank – ook dat is om jaloers op te worden.
Dat het zelfs dan niet rimpelloos verloopt, weet hij weer als hij aan Martijn denkt en aan dat andere kind, dat dood geboren werd.
Chiel kijkt opzij. Mart Verkade is een stuk kleiner. Maar in zijn manier van doen zit iets stevigs, iets onverzettelijks.
‘Hoe ben jij overeind gebleven?’ De vraag ontglipt Chiel.
Mart Verkade haalt zijn schouders op. ‘Ik ben geen geloofsheld, maar ik weet één ding heel zeker: dat er niets gebeurt zonder Hem. Helemaal niets. Je gaat wel kopje-onder, maar je verdrinkt niet.’
Chiel zou wel iets willen zeggen, maar de minuten gaan voorbij zonder dat hij zijn mond opendoet. Even legt Mart zijn hand tegen Chiels schouder. Een goed gebaar van een goed mens, denkt Chiel.
Er is hier een basis, een soort zekerheid die veiligheid inhoudt. Het zal hem benieuwen hoe sterk dit fundament is en hoe Mart aankijkt tegen het plan dat hij voor zijn rekening heeft genomen, want die beslissing is blijkbaar gevallen: Aijsa gaat naar Gold Apple Garden, naar Effi. En hij naar Meijlanden voordat ze zich daar ongerust maken.
Catharina is verbaasd, niet ongerust. Mijntje heeft in geuren en kleuren verteld dat ze Chiel van collectegeld heeft voorzien. ‘Gelukkig had ik mijn portemonnee bij de hand, hè Chiel,’ zegt ze.
‘Wil je ook nog weten of ik het allemaal netjes in de zak gedaan heb?’
‘Nee hoor. Als het nou Lode was, had ik mijn vraagtekens. Vertel maar hoe de preek ging!’
‘Nou nou,’ sputtert hij tegen, ‘wat doe je bijdehand, Mijntje!’
‘Ze denken hier maar dat ik achterlijk ben!’
‘Nee hoor, dat denken we helemaal niet. Je ziet zelden zo’n slimme oude taart!’ roept Willemijn die met een handdoek om haar hoofd blijkbaar net onder de douche vandaan komt.
Het stelt Mijntje zichtbaar gerust.
‘Ik heb het ziekenhuis gebeld,’ zegt Catharina, ‘ik kon Lode zelf aan de lijn krijgen. Hij klonk heel rustig voor zijn doen. Hij had het niet over naar huis komen; misschien heeft hij zich erbij neergelegd.’
‘Kunnen we erheen?’ vraagt Chiel.
Catharina kijkt op de klok. ‘Over drie kwartier. Ga je mee?’
Chiel knikt en sust daarna meteen Mijntje die ook mee wil, maar dat lijkt niemand een goed idee. ‘Zo’n ziekenhuis is niets voor jou, Mijntje. Straks willen ze je er houden!’