Joke Verweerd – Snoeitijd (64)

‘Kom je zo niet erg gemakkelijk weg, Martijn Verkade? Laat God zich voor jouw karretje spannen als jij vraagt om een teken? Trek je de boel niet erg scheef nu?’
Het is lang stil, een radeloze stilte. Martijn zit naast hem, het hoofd gebogen.
Laat die jongen iets zeggen, het goede, niet het gemakkelijkste. Het oprechte, iets dat geloven de moeite waard maakt. Alsof hij nu zelf om een teken bidt.
Het lijkt een uur, een halve dag te duren voor Martijn zegt: ‘Kent u het gevoel dat je van de aardbodem wilt verdwijnen? Voor altijd? Zonder een spoor na te laten?’
Chiel wacht en als Martijn even opzij gekeken heeft, zegt hij: ‘Ja, dat gevoel ken ik.’
Hij zwijgt even voor hij verder kan gaan.
‘Bergen, val op ons, heuvelen, bedek ons.’
Martijns hoofd schiet omhoog, verrassing en herkenning in zijn ogen.
‘En als je dan een teken krijgt, als een wonder, wat dan? Moet je dat dan geloven of niet?’ Dringend. Martijns ogen doen een beroep op hem, alsof hij, Chiel, een stem heeft in dit gebeuren, alsof hij een keuze maken kan of een beslissing nemen.
‘Vertel nou eerst maar hoe het zover heeft kunnen komen.’
Martijn knikt. ‘We moeten altijd zo uitkijken; alles is gevaarlijk. Er wordt zo op Aijsa gelet. Haar moeder houdt een rooster van schooltijden bij van de meisjes. Ze weet hoe lang het ?etsen is. Aijsa en haar zusje zitten allebei op het roc. Aijsa in het laatste jaar van de opleiding voor diëtiste met als extra vak Duits. Die opleiding, dat heeft ze aan haar vader te danken. Daarna komen de plannen van haar moeder aan bod. Er zijn afspraken gemaakt met de Turkse familie in Krefeld. Aijsa is beloofd aan een neef, een vent van negenentwintig die op een staalfabriek werkt. Ze heeft hem een keer gezien, dat was in december vorig jaar. Ze is bang van hem, ze wil niet. Ik hou al zo lang van haar, vanaf haar veertiende.’
‘Ja,’ zegt Chiel.
Er ?etst een man achter hen langs, hij roept Martijn een groet toe. Martijn kijkt om, maar groet niet terug. Hij rilt, het is harder gaan waaien. De basaltkeien verkleuren van blauw naar zwart nu de zon wegschuilt.
‘Je zit hier kou te vatten.’
‘Dat komt doordat ik niet geslapen heb.’
‘Ja,’ zegt Chiel weer.
‘Op dinsdag heeft Aijsa Duits en haar zusje is eerder vrij. Dan ?etst ze dus alleen naar huis en dan ontmoeten we elkaar.’
‘In de caravan bij jullie achter.’
Martijn wrijft zijn ogen rood, voor hij uitbarst: ‘Zoiets gebéurt, het is niet iets dat je plant! Je ziet alleen steeds meer narigheid dichterbij komen. Als een net dat wordt aangehaald. Er wordt steeds over gepraat bij haar thuis. Die vent belt met haar moeder en dan moet zij aan de telefoon komen. Haar moeder luistert mee; ze moet goed overkomen, weet je. Zoals een Turks meisje moet zijn: vooral niks willen en onderdanig zijn. Het is een goede partij voor Turkse begrippen. Als Aijsa weer naar Duitsland moet, komt ze niet meer terug. Het is stom, maar dan denk je: alleen deze ene keer, nu het nog kan. Dan wil je elkaar vasthouden. Dan ga je in de fout.’
Chiel zou zijn arm wel om die schouders willen leggen, maar zijn armen zijn als lood. Stijf geworden van de koude zitplaats klautert hij overeind. Hij steekt zijn hand uit om Martijn op te trekken. Maar Martijn wil eerst een antwoord. Hij blijft zitten en kijkt naar Chiel op.
‘Is ze meerderjarig en heeft ze een paspoort?’
Martijns ogen lichten op, hij is in een beweging overeind.

Hoofdstuk 13

‘De Fruithof’ staat er boven de deur die Martijn voor Chiel openhoudt; een naam van vroeger, die niet meer past. Binnen zit het vol jongelui; het is Chiel niet meteen duidelijk wie hier thuishoort en wie gast is. Er wordt veel gepraat en veel gelachen, zodat het niet opvalt dat Martijn stil is. Chiel is meteen het middelpunt en vreemd genoeg vindt hij dat deze keer niet erg.
In een mum van tijd staat de koffie voor hem. koffie met warme melk – dat is ook vroeger. Appeltaart evenzo. Hij slaat lachend het sigaartje af, maar op de uitnodiging om over Gold Apple Garden te vertellen gaat hij in.
Na het praatje over hectares, de rassen en het nog steeds bestaande contact met East Malling gaat het gesprek de te verwachten kant op: terug in de tijd.
‘Toen jij uit East Malling terugkwam, dachten wij dat jij Meijlanden zou gaan runnen. We vonden het wel wat, zoveel kennis voorhanden. Jij wist alles van veredeling en teelt en dat was precies wat we hier nodig hadden in de jaren zeventig. Toen moest er veel vernieuwd worden in deze contreien en toen kon het nog. Ik was gevraagd voor de werkgroep-Nieuwe Rassen, maar daar had ik jou zo graag in gehad. Iedereen wilde iets anders: Elstar, Gloster, Alkmene, Summerred in plaats van Jonathan, James Grieves en Cox. De Yellow verdween al helemaal uit beeld.