Joke Verweerd – Snoeitijd (61)

Ik heb voor een tijdje zijn werk overgenomen en tot slot de volle kar naar de schuur gereden. Toen was daar niemand meer.'
'We hebben nog iets gedronken na het uitbetalen; was hij er toen nog? Heb jij hem toen nog gesproken?' Catharina kijkt vragend naar Willemijn.
'Nee, hij deed niet erg mee. Anders wil hij nog wel eens lekker dol doen. Volgens mij ging hij vroeg weg.'
Chiel haalt een glas voor Willemijn en schenkt haar in.
'Martijn doet echt geen gekke dingen,' zegt ze kalm.

De kerkklok haalt Chiel uit zijn onrustige halfslaap. De wind moet gedraaid zijn, hij zit meer in de oosthoek, anders zou het niet zo dichtbij klinken. Als vroeger. Hoe lang heeft hij dit niet gehoord? Het vage weten dat hij het toch gemist heeft, dit zondagse geluid, doet hem besluiten naar de kerk te gaan. Waarom niet? Half negen is het op zijn horloge. Dan heeft hij nog een uur.
Hij zoekt een net overhemd en een schone broek in zijn koffer. Hij zal aan Effi vertellen dat hij naar de kerk is geweest, die oude dorpskerk die ze kent van het fotoboek. Hij weet al hoe gretig ze haar hoofd zal opheffen, verrast meer zal willen weten. Hij herinnert zich haar ogen in de kerstnachtdiensten in Wellington. De enige keer per jaar dat ze gaan en tot nog toe eigenlijk speciaal voor haar.
'Don't stare at me!' had ze hem de laatste keer toegefluisterd.
'Jij kijkt toch ook?' was zijn antwoord geweest.
'I'm enjoying the service!'
Waarom had hij het toen niet gezegd, dat wat voor op zijn tong lag? Dat hij van haar zat te genieten.
Op zijn sokken loopt hij door de gang. Alles is nog stil boven en dat moet nog maar even zo blijven ook. Maar als hij de kamer binnenkomt, hoort hij dat Mijntje al wakker is. Hij kijkt naar haar, hoe ze wiegend met haar bovenlijf het ritme van de klokken volgt; haar hand slaat de maat. Alsof ze voelt dat hij kijkt, stopt ze abrupt. Ze kijkt betrapt, maar lacht dan met hem mee.
'Hoor je het? Bim bam, kom dan!'
Hij knikt en even denkt hij hoe mooi het zou zijn als hij Mijntje nu in de rolstoel zou kunnen zetten, op haar zondags gekleed en mee naar de kerk. Meteen verwerpt hij die gedachte weer. Hij heeft geen idee hoe ze zou reageren en zoiets overhoophalen in zijn eentje zou een stomme stunt zijn. Ze zou het niet kunnen volhouden.
Als hij samen met zijn moeder koffiedrinkt – hij kan inmiddels lezen en schrijven met het koffiezetapparaat, constateert hij vermaakt – valt het haar op dat hij een overhemd draagt en een stropdas.
'Wat ben je netjes! Je lijkt wel een meneer!' zegt ze waarderend.
'Dat ben ik ook! Ik ga naar de kerk. Dan moet je netjes zijn toch?'
Ze knikt overtuigd, haar onderlip komt iets naar voren alsof ze zeggen wil: reken maar!
'Je vader was ook een echte heer, hoor! Je kwam niet zomaar in de kerkenraad.'
Chiel zegt niets, kijkt hoe haar gezicht verstrakt voor ze zegt: 'Dat hij eruit moest, dat was een hele klap. Maar hij kon niet anders, je vader was een rechtschapen mens.'
'Waarom?'
Ze reageert snel, veel sneller dan hij tot nu heeft meegemaakt. 'Dat weet je best! Daar praten we niet over.'
Hij staat op en neemt haar lege beker aan.
'Ga je echt naar de kerk?' wil ze nu weten.
Wat is ze helder vanmorgen! Zo goed als nu heeft hij haar nog niet meegemaakt.
'Ja, ik ga naar de kerk, moeder.'
'Pak mijn handtas uit de kast.' Ze zegt het gebiedend. Hij trekt bij voorbaat geamuseerd zijn wenkbrauwen op terwijl hij de opdracht uitvoert. Ze knipt handig de ouderwetse beugeltas open en rommelt wat in haar portemonnee.
Drie twee-euromunten krijgt hij met een slinks gebaar in zijn handpalm gedrukt.
'Zo,' zegt ze tevreden achterover leunend, 'jij zult niet misgrijpen dan. Je kunt het bijbeltje van pa wel nemen. Dat ligt op de bovenste plank. En ik hoor wel waar de preek over ging.'
Ze lijkt zoveel op vroeger dat hij haar gehoorzaamt.
Hij loopt opnieuw naar de kast en pakt het zwarte bijbeltje. Altijd gedacht dat het groter was. Nu past het toch in zijn hand, zoals het in zijn vaders hand paste.
'Gebruiken ze dit nog wel?'
'Het is de nieuwe vertaling! Hoewel je vader er eerst op tegen was. Hij heeft hier tot zijn dood toe uit gelezen. Neem het nou, Chiel.'
Hij kijkt op van de klank in Mijntjes stem. Hij knikt en probeert tevergeefs of het bijbeltje in zijn binnenzak past.
'Dat bijbeltje…' begint Mijntje, ze wijst ernaar met een kromme wijsvinger. 'Dat lag altijd op zijn nachtkastje.'
'Ja,' zegt Chiel op de klok kijkend. Hij sluit de kastdeur. Duimgrepen en goud-op-snee, dat gaf aan dat je wat overhad voor een bijbeltje.
Chiel gaat toch nog zitten op de stoel bij het bed. Het bevalt Mijntje dat hij er even in bladert.