Joke Verweerd – Snoeitijd (59)

En met Salim is het nog steeds problematisch, hij heeft al eens vastgezeten. Het ?jne weet ik er niet van.'
'Weet hij dat Aijsa en Martijn wat met elkaar hebben?'
'Hij is niet gek, dus dat zal wel. Maar betrappen is nog wat anders! Kijk, die jongens doen ook wel dingen die niet kloppen, maar ze voelen zich meer verantwoordelijk voor de daden van hun zusjes dan voor hun eigen daden. Als een Turkse of Marokkaanse jongen zijn zusjes op het rechte pad kan houden, loopt hij dat pad voor zijn gevoel zelf ook. Wat hij ook doet.'
'Dat is idioot!' zegt Chiel.
'Dat vinden wij, maar zij kijken daar heel anders tegenaan.'
Ergens diep in Chiels hoofd begint iets te zeuren, te treiteren. Hij weet wat het is, maar hij verzet zich ertegen. Hij moet niet nog meer chaos binnenhalen. Maar in het gesprek met Willemijn was er een moment dat ze zoiets zei als: 'Hoe kun je leven op de traditie en de normen van vroeger als je jezelf er niet aan houdt? De tijd van gezamenlijke principes is uit, het komt aan op wie je zelf bent.'
'Ik ga iets inschenken, je trekt zo wit weg,' zegt Catharina.
'Ik lust geen jenever. Heb je een glas wijn?'
Ze knikt en loopt de kamer uit. Het duurt lang voor ze terugkomt. Chiel kan niet op zijn stoel blijven zitten. Voor de zoveelste keer loopt hij naar de tussendeur die op een kier staat. Even zijn moeders ademhaling horen, de schaduw van haar haar op het kussen, de boog van haar rug zien onder het gebloemde dekbed. Vroeger was het een ?inke vrouw, maar daar is weinig van over. Nu zou hij letterlijk de bijbel kunnen citeren, want Psalm 90 zit er blijkbaar nog. 'De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren; wat daarin onze trots was, is moeite en leed, want het gaat snel voorbij en wij vliegen heen.'
Twee glazen en een ?es zet Catharina neer als hij opkijkt.
Hij schenkt. Het lijkt een rituele handeling, alsof ze iets te bezegelen hebben.
Chiel kijkt naar de langzame glimlach die Catharina's gezicht zacht maakt.
'Ik ben blij dat je hier bent.'
Hij neemt een slok, knikt met opeengeklemde lippen, wil niet zeggen wat hem voor op de tong ligt, maar omdat ze hem aan blijft kijken, zegt hij het toch. Als hij het nu niet vraagt, vraagt hij het nooit. 'Waarom ben je niet met me meegegaan toen ik ging?'
'Heb je dat niet begrepen?' Nu praat ze tegen hem zoals ze tegen Lodewijk praat, als tegen een kind.
Hij bijt op zijn lip, wil zich losscheuren van dit moment, maar het gaat niet.
Hij geeft het vechten op als ze haar hand op zijn arm legt.
'Als ik met jou meegegaan was, Chiel, dan had ik er nog een grotere rotzooi van gemaakt. Want jij had niet met mij kunnen leven omdat ik Lode niet vergeten kon. En er is veel op Lode aan te merken, maar hij kan wel met mij leven, terwijl hij weet dat ik jou niet vergeten kan. Er is niets mis met jullie. Er is iets mis met míj, met mijn manier van houden-van. Het zou tussen ons altijd een gevecht gebleven zijn. Jij had me die ruimte niet kunnen laten, jij had me niet kunnen delen. Daarin is Lode anders, die neemt zelf ook ruimte als hem dat uitkomt. Je denkt toch niet dat ik mijn ogen dicht heb? Een deel van mij is altijd van jou gebleven, Chiel. Het andere deel houdt van Lode. Zoveel dat ik mijzelf daarom soms voor idioot verklaar. Het zou beter voor hem zijn als ik niet zoveel van hem hield. Dat is altijd zo geweest, vanaf mijn veertiende. Het zal nooit overgaan.'
Ze schenkt nog eens in. Chiel houdt zijn hand over zijn glas, hij moet niet te veel drinken. Zijn hoofd moet zo helder mogelijk blijven.
'Je moet naar bed,' zegt hij, 'je moet ook aan jezelf denken.'
'Ja,' zegt ze, maar ze blijft zitten.

Hoofdstuk 12

De wijn maakt Catharina losser. Ze blijft maar praten nu.
'De eerste jaren waren het moeilijkst. Ik had graag in de woonark willen blijven, maar dat ging niet langer. De ligplaats werd opgezegd door de gemeente en bij het verslepen zou die oude schuit zeker lek raken. Het hout was door en door rot. En Lode wilde graag op Meijlanden wonen.'
'Er werd toen toch al nieuwbouw gezet? Een huurhuis had toch ook gekund?'
'Dat was niets voor Lode en je moeder had Lode graag hier. Meijlanden was groot genoeg. Wij woonden hier en je ouders aan de andere kant van de gang. De kamer waar jij slaapt, was altijd al hun slaapkamer en de grote kamer met het raam op het noorden hadden ze in die tijd ingericht als woonkamer. De keuken gebruikten we gezamenlijk. Maar je moeder zat altijd in de keuken, vooral na de dood van je vader. Toen hebben we de boel maar omgedraaid en haar de voorkamer gegeven.'
Het valt Chiel op dat Catharina nooit pa of moe zegt als ze het over haar schoonouders heeft.