Column: Koopkracht

Vroeger werden onze ouden-van-dagen goed verzorgd. Werd je te oud om jezelf te verzorgen, dan kwam iemand aan huis om voor je te zorgen. Werd je ziek, dan kwam er een verpleegster. Was thuis wonen te moeilijk, dan verhuisde je naar een tehuis waar je veilig en gelukkig oud kon worden. Je had per slot van rekening genoeg bijgedragen aan de maatschappij en het werd tijd dat de maatschappij jou eens wat teruggaf. We lieten je niet in de steek. Mensen gingen ervan uit dat als ze zelf oud werden, er ook voor hen zorg zou zijn. Maar ondertussen stemden we ook verkiezing na verkiezing voor een kabinet dat daar radicaal anders over dacht. Termen als participatie en ‘je eigen broek ophouden’ werden bon ton en onze overheid besloot gaandeweg steeds meer dat het zorgen voor de ouderen niet meer zo nodig was. Inmiddels zijn we op een punt aanbeland dat de zorg in crisis verkeert en dingen die we nog steeds vanzelfsprekend vinden, verdwijnen. We hebben geen recht meer op zorg. Het is niet anders: we hebben geen recht meer op zorg.

Ik heb dat zien veranderen in de laatste twintig jaar. Waar ik vroeger uit vrees voor mensonterende toestanden mensen probeerde te overtuigen om naar een plekje in een verzorgingshuis te verkassen, moet ik nu vechten voor voldoende zorg. Een zorgmomentje meer per dag, zodat hun luier eerder verschoond kan worden.

Op de vraag in een radio-interview: ‘Maar als we allemaal ouder worden, moet u dan niet de portemonnee trekken om meer te investeren in voorzieningen voor ouderen?’ antwoordde onze minister Helder letterlijk: ‘Nou, dat gaat natuurlijk allemaal van de koopkracht af.’ Ik hoorde haar dat zeggen onderweg naar een oude man, die ernstig ziek alleen thuis lag. Verpleegsters verzorgden hem liefdevol en kundig, maar de familie had hem liever in een verpleeghuis gezien. Ik ook. Maar hij had geen ‘indicatie’ gekregen. Zo een indicatie is nu eenmaal steeds moeilijker te krijgen. Er zijn te veel zieke ouderen en te weinig bedden. Hij had een rijk leven geleid en een aantal betrokken kinderen gekregen, nu die naast zijn bed zaten om de zorg te helpen met drinken, poepen en plassen. Ik wist wat ze zouden vragen als ik aan zou komen. ‘Wordt het nu geen tijd voor een plaatsing in een verpleeghuis?’ Wat zeg je dan, he? Wat zou u zeggen? ‘Dat gaat allemaal van de koopkracht af?’