Vervolgverhaal

‘Naast Job,’ zei hij, hoewel hij zelf niet wist waarom hij het zei. Nynke knikte. ‘Zo is het.’ Ze draaide zich om en ging naar binnen. Hij bleef roerloos staan en dacht na over wat net was gebeurd. Naast Job, had hij gezegd. En het was echt zo. Maar hoe kon hij dat weten? Hij had die man nog nooit gezien. Hij bracht het paard naar de schuur, verzorgde het en dekte het dier met een dikke deken tegen de kou. Toen ging hij naar binnen, waar de geur van gebraden vlees hem tegemoetkwam. ‘Dat ruikt heerlijk!’ zei hij. ‘Heb je geslacht, Job?’ Zijn zwager knikte. ‘Vannacht gaat het al vriezen, zegt Nynke, en ze verwacht ook sneeuw.’ Hij wilde iets zeggen tegen Nynke, maar toen hij haar blik zag zweeg hij. Hij zag hoe ze naar hem stond te kijken. ‘Wat is er?’ vroeg ze. ‘Ik zie iets aan je. Wat heb je gedaan vanmiddag?’ Hij voelde hoe hij kleurde. ‘Niks,’ zei hij. Hij wist dat er geen ontkomen aan was, dat alles wat hij zou zeggen of doen hem verraden zou, of hij nu bleef staan en antwoord gaf, of zou weglopen en haar negeren. Ze zou hem doorzien, het geheim uit hem peuteren als erwten uit een peulvrucht, recht tot de bodem van zijn hart kijken. Het maakte hem onverwacht boos, hij draaide zich om en liep naar wat hij de ‘schrijfkamer’ noemde. Door de uitbreiding die Job aan de boerderij had gedaan waren er nu drie kamers in het voorhuis ontstaan. Een grote keuken, waarin ze dagelijks verbleven. Dan de kleine kamer aan de voorkant, waar hijzelf een schrijftafel had staan en zijn schrijfspullen zorgvuldig had opgeborgen. En de grotere voorraadkamer, waarin gedroogd fruit en aardappels en kool lagen. In de keuken waren de bedstedes voor Job en Nynke en de kinderen, zelf sliep hij op de zolder in een bedstee die onder de schuine kap was getimmerd. Hij legde zijn tas met schrijfspullen op de schrijftafel, zich heel goed bewust van Nynkes blik in zijn rug. Zorgvuldig legde hij de papieren op een stapel. De geur van zijn eigen inkt steeg sterk uit de stapel omhoog, maar hij kon er op de een of andere manier geen vreugde aan ontlenen. En de ontmoeting en de heerlijke momenten met Marieke leken vaag en ver, er hing een grijsgroene geur omheen die hem kwalijk in de neusgaten prikkelde. Nynke was achter hem, Nynke was in zijn gedachten, als een geest waarde ze rond in het diepste van zijn denken. Ze rommelde in zijn meest geheime overwegingen alsof ze rond wroette in een bak met aardappels. Hij voelde gewoon dat het zo was, dat ze vanaf de plek waar ze stond te koken bij hem binnendrong terwijl hij het niet wilde. In een reflex draaide hij zich om en keek door de deuropening naar de keuken, maar hij zag haar rug, ze stond gebogen over de kookpot. Maakte hij het zichzelf dan maar wijs? Maar het gevoel dat hij innerlijk geschonden werd, bleef. Hij was bang, wist niet waarom hij voelde wat hij voelde, wist ook niet waarom hij bang was en voor wie. In een reflex pakte hij het duiveltje in zijn broekzak, dat zich gloeiend in zijn handpalm nestelde. Uit de greep in zijn hand kroop een aangename warmte omhoog naar zijn arm, zijn schouder, zijn lijf, en de angst nam af. Hij hoorde roepen en daar waren Marij en ook Pieter en de andere kinderen, en het eten was klaar. Tijdens het eten sprak hij weinig. Na de maaltijd schreef hij nog wat, las een poosje en ging daarna nog heel even naar buiten. Maar de kou besprong hem van alle kanten en daarom zocht hij snel zijn bedstee op. Ook daar vond hij geen rust. Lang nadat alle rumoer en licht in de hofstee waren gedempt en de nacht zwart en vrieskoud door de kieren naar binnen was gekropen, voelde hij de stille aanwezigheid van de vorsende geest van Nynke, peilend, speurend, voelend vanuit de bedstee beneden hem, als een slang in zijn gedachten sluipend.

Hoofdstuk 10 - 1558

Marieke. Marieke, Marieke, Marieke. Bij elke stap die hij zette klonk haar naam in zijn hoofd, de ontmoeting daarnet in het stadhuis hing nog als een geur om hem heen. In de stilte van de verder verlaten bovenverdieping was ze gekomen als een engel in het schemerduister, haar gouden geur voor haar uit wervelend. Nog voordat hij iets had kunnen zeggen was haar mond op de zijne en was ze overal, en de hemel was weer heel nabij. Nu pas trokken die hemelse wolken op en zag hij weer helder. Daar voor hem lag het klooster in de vrieskoude lucht. Het klooster. Broeder Johannes. Het beeld van het silhouet van broeder Johannes achter het raam, terwijl hij met Marieke de toren in ging. Het maakte hem onrustig. Wist Johannes van zijn omgang met Marieke? Hij wilde het weten, vandaag. Eens in de paar weken bezocht hij zijn schrijfmeester nog, hoewel hij nu geen schrijflessen meer had. Hij bedacht dat hij al bijna vijf jaar als hulp van de stadsschrijver in het stadhuis werkte. Het laatste jaar was er veel meer werk, wel vijf of zes dagen in de week, en het college van schepenen had hem zelfs officieel aangesteld als ‘schrijvershulp’. Het leverde hem een mooi weeksalaris op. Diep verborgen onder in zijn bedstee lag inmiddels een grote som aan munten. Af en toe gaf hij Nynke wat, hoewel hij wist dat ze meer dan genoeg had. Maar het gaf hem rust als hij haar af en toe iets toestopte – als een offer, flitste het door zijn gedachten, om haar gunstig te stemmen. Hij liep door de oude kloosterpoort naar binnen.