Tante

In 1978 waren mijn vrouw en ik net getrouwd, toen we al een telefoontje kregen van oudtante K. uit Dirksland. Ze wilde graag een middagje komen. Daarop ben ik in de lelijke eend gestapt en heb haar opgehaald. Ze woonde nog in het boerenspul dat mijn overgrootvader had laten bouwen. Bij binnenkomst in de woning, waar sinds begin 1900 weinig gewijzigd was, werd je direct overvallen door een wat pregnante geur. Die bleek afkomstig van haar kolossale hond die als een soort harige rollade klem tegen de gashaard lag te smeulen. Dat beest moest helaas uiteraard ook mee en tante stapte gewapend met een grote tas, waaruit vervaarlijk wat breipennen staken, in mijn 2CV’tje dat onmiddellijk sterk naar rechts overhelde. Hoewel tante op Queen Ann-pootjes rustte, was alles daarboven vrij fors uitgevallen. Tijdens het ritje naar Goedereede vertrouwde zij me toe dat als de hond haar zou overleven, degene die zich over het beest zou ontfermen dan maar liefst 10.000 gulden zou krijgen. Dat had ze testamentair vast laten leggen. Ja, ze was niet onbemiddeld en had geen kinderen. Zoiets biedt perspectief. Naarmate de reis vorderde en de hond zijn lucht steeds meer verspreidde, vond ik het bedrag echter steeds schameler worden. Een spuitje door dierenarts Tjebbes of Minderhoud… Enfin, die gedachte heb ik maar snel verdrongen. Bij ons thuis ratelden haar breipennen. Even vreesde ik dat ze een borstrok voor mij aan het fabriceren was, maar het bleek een mutsje te worden voor koude dagen. Ja, ze wilde wel mee blijven eten. Onze culinaire kwaliteiten hadden nog niet zo’n hoogte bereikt dat we iets anders dan macaroni konden bereiden. Nou, hoewel ze nooit iets van buiten de landsgrenzen had gegeten, waren de sliertjes niet aan te slepen. Op de terugreis, vlak voor het debarkeren, sprak ze de onvergetelijke woorden: “Ik zou je wel wat willen geven, maar ik weet dat je het toch niet aanpakt.” Overigens heeft de hond haar niet overleefd.