Column: Uitzien of afzien

Alleen, wat voor de één een tijd is om naar uit te zien, is voor anderen een tijd van afzien. Ik zie een oudere voor me. De laatste anderhalf jaar heeft ze nog meer dan anders aan de stilte geleden. Ze heeft nog meer dan anders de waarheid van het Bijbelwoord ervaren dat zegt: ‘Het is niet goed dat de mens alleen zijn…’ Hoewel ze nooit had gedacht dat het kon, woog de last van de eenzaamheid haar nóg zwaarder dan voordien. En nu – ze gunt het ze van harte, daar niet van – is haar weinige bezoek nog minder. De kilte van haar eenzame leven nog klemmender.

Ik denk verder. Ik denk aan mijn naaste die lijdt aan wat met een mooie uitdrukking ‘long COVID’ heet. Hij is als een roeier die stroomopwaarts moet: hij trekt uit alle macht aan de riemen maar vordert amper. Ik denk aan mensen die ernstig ziek zijn. De ziekte noch de behandeling kan in de pauzestand worden gezet. Tijd om uit te blazen is er niet. Ook niet in het hoogseizoen. En terwijl anderen trekken, reizen, vertier zoeken, gaat hun strijd onverminderd voort. Ik denk aan hen die gevoelige verliezen leden. Hoe stralend het op sommige dagen ook zomert, hun hart en gemoed is in rouwsluiers gevangen. Ze horen de vogels niet, de spelende kinderen, de opgetogen stemmen. Het verdriet heeft ze verdoofd; alle kleuren zijn verdoft. Zijn meer voorbeelden nodig? Ik denk het niet. U hebt allang iemand in gedachten.

En nu ik u toch heb lastig gevallen, en de vakantie-idylle voor een moment verstoord, vraag ik uw aandacht voor hen. En dat is meer dan een vraag naar medemenselijkheid. Het is een Bijbelse roeping. Ik denk aan het woord van de apostel Jakobus: ‘De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld’ (Jakobus 1:27). Als het gaat over de zaligheid komt het voor u en mij aan op verzoening met God door het geloof in Christus. Dat geloof komt echter uit vruchten. En dit woord wijst zo’n vrucht aan. Als christen je roeping verstaan, betekent dat je je afwendt van de wereld én dat je je toewendt tot wezen en weduwen in hun verdrukking. Laten we die roeping niet verzaken. En omzien naar hen die zorg en aandacht behoeven; en die deze zomertijd misschien zo afzien.