Groene paniek

Zelfs al wil je, je kunt letterlijk niet om het probleem heen. Stond er eerste een enkele windmolen, nu zien je een woud aan turbines. Zag je eerst een enkel zonnepaneel; ze laten zich niet meer uit het straatbeeld wegdenken. En niet te vergeten de grote grote plastic zakken die als kunstbloemen aan lantaarnpalen lijken te groeien. De groene balen maken in elk geval duidelijk dat wíj het probleem serieus nemen. We hangen ze tevreden over onszelf op; we hebben er het onze aan gedaan.

Hoewel de vorige regels misschien anders doen vermoeden, gaat de zorg om de aarde, het klimaat, de schepping mij zeer aan het hart. Het is een bijbelse constatering: de schepping zucht. Onderworpen als ze is aan het verderf. Het is het gevolg van de zonde. Maar wie hoort dát – die zucht – in alle alarmerende berichten over vervuiling, vernietiging, uitputting en opwarming? Wie hoort dát in de verwoestende krachten die in de natuur ontketend zijn? Het klinkt als een langgerekte zucht van een lijdende schepping. En het klaagt ons aan. Want het herinnert ons aan onze roeping om die schepping – het werk van Gods handen – te bouwen en te bewaren. Maar in plaats daarvan hebben we haar beroofd en verwaarloosd. Dus ja: we hebben alle zorg te geven aan de planeet die de Heere ons mensen tot een woning heeft gegeven.

Echter de schrik die velen nu bezet, zal een christen vreemd zijn. En de paniek die het mensen geeft als ze ontwaren hoe het huis van de schepping uiteenvalt. Hoezeer juist een christen zichzelf zal aanklagen over ons menselijk aandeel daarin én ernst maken met de roeping om Gods handwerk te koesteren. Maar zonder al te verbaasd te staan en verbijsterd te zijn alsof ons iets onvoorziens overkomt. Gaat het niet zoals de Schrift het uittekent? Getuige het laatste Bijbelboek staan mens en wereld heel wat te wachten als het einde naderbij komt. Paulus geeft stem aan de aangrijpende werkelijkheid – we bedachten dat al – dat het schepsel zucht. En ook een christen, in wie Gods Geest woont, zucht. Uitziende naar de verlossing van de vergankelijkheid. Daar spreekt het diepe besef uit dat de volkomen verlossing niet hier gerealiseerd wordt, maar dat die werkelijkheid wordt als Hij alles nieuw maakt. Dat hoort de apostel trouwens ook in het zuchten van de schepping: het schepsel zucht als in barensnood, niet als in doodsnood. Het hijgt naar het einde, als de volkomen vernieuwing daar is.

De Geest van God doet daarnaar uitzien. Hij maakt dat verlangen levend én Hij houdt het levend. Het kenmerkt het leven, het hart, het denken en de hoop die doortrokken zijn door de Geest van Pinksteren. ‘De Geest en de Bruid zeggen: Kom!’ Het is bijna het laatste woord van de Schrift. De volkomen verlossing wordt geen werkelijkheid binnen de begrenzing van deze oude wereld. Ook in die zin is het hier beneden niet. We verwachten nieuwe hemelen én een nieuwe aarde. Bij God vandaan.