Afbeelding
Foto:

Het Hogepriesterlijk gebed

Wat zegt Luther er zelf van?

‘Dat de preken die ik heb gehouden over Johannes 17, over Christus’ Hogepriesterlijk gebed, in druk zouden verschijnen, is mijn eigen wens en begeert geweest. Tot dit doel heb ik mijn lieve vriend Caspar Cruciger gevraagd of hij ze wilde uitschrijven.’

In de tekst van het boek is de oorspronkelijke vorm van preken niet meer herkenbaar. Cruciger heeft van het boek een geheel gemaakt, zodat het vooral op een commentaar lijkt. Vers voor vers wordt Johannes 17 uitgelegd.

Zonder iets aan de inhouden van Johannes 17 af te doen, is de inleiding van drs. K. Exalto een welkome aanvulling. Door deze inleiding begrijpen we des te beter de wijze van theologiseren van Maarten Luther.

Dit is de vierde druk 2020; de 1e druk verscheen in 1989, de 2e in 1993, de 3e druk in 1997.

Naast de inleiding volgt een Voorrede en daarna de uitleg vers voor vers, soms een heel vers, maar ook vaak in tweeën of drieën verdeeld.

Waarom heeft Luther zijn vriend gevraagd om een en ander uit te schrijven?

Hij vond Cruciger bekwaam en zichzelf onbekwaam om dit werk te doen, daar komt nog bij dat hem de tijd ontbrak. Toch wilde Luther dat ook andere christenen van deze preken profijt zouden hebben. Hij voegde er de volgende zin aan toe: ‘Ik weet dat deze bete broods en deze dronk koud water voor ware christenen, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, verkwikkend en van nut zullen zijn. Zij, deze christenen, zijn het die wij voor ogen hebben.

Tegelijk geeft hij de zatte, dolle heiligen, die verzadigd zijn, mee dat zij het wel zonder onze hulp en dienst kunnen stellen; zij hebben aan zich zichzelf genoeg. Het is mijn hoop dat zij van deze preken geen ander profijt zullen hebben dan dat zij daarin nieuwe stof vinden om zich dik over ons te maken en ons te lasteren.

Intussen, beveel ik deze preken en ook mijzelf gaarne aan in de voorbede van alle ware christenen. Moge de genade Gods met ons allen zijn. Amen. Tot zover de voorrede van dr. Maarten Luther.

Drs. Exalto noemt een aantal aspecten van Luthers uitleg:

Christus’ hogepriesterlijk gebed getuigt van een grote genade, nu al, en van een grote overwinning straks. En Luther aarzelt niet om die troost rechtstreeks over te brengen op zijn hoorders.

In het Johannesevangelie, en zeker ook in Johannes 17, liggen de sterkste troeven in de handen van de kerk tegen de oude ariaanse ketterij. Luther achtervolgt de Arianen op al de paden van hun drogredenen. Zijn lichtten een enkel woord uit de tekst, maar dan zegt Luther: Let op het gehéél. Hij verwijt hun dat zij over de waarheid heen hobbelden, om de leugen overeind te houden. Steeds vecht hij om de juiste exegese. Het rechte verstaan van de Schrift, de zuivere leer en de ware vroomheid, zij waren hem in wezen één en hetzelfde. Geen steen kan in dit ene fundament ontbreken.

Luther spreekt doorlopend zeer negatief over de ‘wereld’. Een aantal uitspraken van Christus Zelf in het gebed, heeft hem daartoe gebracht. Scherp is immers het onderscheid dat door Christus gemaakt wordt tussen degenen die Hij uit de wereld getrokken heeft, die Hij de Zijnen noemt én de wereld zelf. Toch is er nog meer aan de orde. Luther ervoer in zijn dagen de wereld al dreigend. Zij stond hem en de zijnen naar het leven. Zij haatte hem. Luther was een vogelvrijverklaarde, door paus en keizer in de ban gedaan. Het is eigenlijk een wonder dat hij nooit het slachtoffer is geworden van de Inquisitie of van een of andere moordaanslag is geworden. We moeten dit boek lezen als een troostboek voor Christus’ vervolgde gemeente, of, zoals Luther zelf het meermalen zegt, voor Zijn klein kuddeke. Maar ook hiermee zijn wij toch nog niet bij het diepste motief dat Luther bewogen heeft om zoveel te zeggen over smaad, verachting, vervolging, kruisdragen en lijden. Daartoe moeten wij wijzen op wat met genoemd heeft zijn ‘theologie van het kruis’ (theologia crucis). Kruisdragen behoorde volgens Luther wezenlijk tot het christen-zijn. In een van zijn latere geschriften heeft hij het kruisdragen, zelfs gemaakt tot een ‘kenmerk van de kerk’ (nota ecclesiae).

Een enkele uitleg bij vers 21a ‘opdat zij allen één zijn':

… Aan ieder die door het woord van de apostelen geloof gekomen is, mag van Christus’ wege en uit kracht van dit gebed toegezegd worden dat hij samen met heel de christenheid één lichaam en één geheel is, en al wat hem, als lid van dat geheel, goed doet of kwaad, het hele lichaam óf goed doet óf kwaad. En dat niet slechts één of twee heiligen, maar alle profeten, martelaren, apostelen en alle christenen, beide hier op aarde en bij God, samen met hem lijden en overwinnen, voor hem strijden, hem bijstaan, beschermen en redden, en zo vriendschappelijk met hem omgaan, dat zijn allen mede zijn gebrek, lijden en ongemak dragen, en omgekeerd: dat hij mag delen in al hun goederen, troost en vreugde.

Voor wie een Schriftuurlijke bevindelijke uitleg van het Hogepriesterlijke gebed wil lezen, kan hier terecht. Met zijn eigen stijl heeft Luther ons een schat nagelaten, al is het een ander die dit geschreven heeft. Neem en lees!